Logo

 

Lexique

Plus d'informations sur le lexique.


Version imprimable du lexique?
Cliquez ici.

Imprimer
 

Abréviations

Dial : dialogue de base
CA : compréhension à l'audition
Voc : exercices de vocabulaire Een beetje woordenschat et Welk woord past in de zin?
Gram : exercices de grammaire
CL : textes de lecture et mails aan de studiebegeleider
Op : consignes (opdrachten)
Tel : questions pour l'interaction téléphonique

 

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


aan de deur zetten mettre à la porte, congédier 510- 30
aan de hand doen (= geven) (deed - gedaan) (gaf - gegeven) donner, fournir 09Dial
aan één stuk doorpraten parler sans s'arrêter 02Gram
aan het zoeken gaan (ging - gegaan) se mettre à chercher 510-29
aan iets genoeg hebben avoir assez avec, se contenter de 510-36
aan politiek doen (deed - gedaan) faire de la politique 510-16
aan sport doen faire du sport 510-25
aanbieden (bood aan - aangeboden) offrir 01CA
aanbieding(en), de offre, l' 07Dial
aandacht, de attention, l' 510-36
aandeel (-delen), het part, la - action, l' (bancaire) 10CL
aangenaam (-name) enchanté 01Com
aangenaam (-name) agréable 510-20
aangesloten zijn bij (aansluiten - sloot aan - aangesloten) être affilié à 02Tél
aangeven (gaf aan - aangegeven) indiquer 05Tél
aangezien étant donné que 07Gram
aanhouden (iemand) (hield aan - aangehouden) arrêter qqun 02Gram
aankleden (h. aangekleed) habiller 510-36
aanklikken cliquer sur 04CL
aankomen (is aangekomen) (kwam aan - aangekomen) arriver 510-36
aankomst, de arrivée, l' 09Dial
aankondigen annoncer 09CA
aankondiging, de (= de advertentie, het bericht) annonce, l' 03CL
aankunnen (iets aankunnen) (kon aan - aangekund) (être capable de, être à la hauteur de) 09CL
aanleggen construire, installer 510-32
aanmoedigen encourager 06Tél
aannemen (de telefoon aannemen) (nam aan - aangenomen) répondre 510-20
aannemen (een boodschap) (nam aan - aangenomen) prendre (un message) 03Dial
aanpakken (een probleem, een situatie) appréhender, s'y prendre pour 10Tél
aanpassen adapter 03Voc
aanraden (raadde aan - h. aangeraden) conseiller 510- 36
aanrijding(en), de collision, la 02CL
aansluiten bij (sloot aan - aangesloten) avoir rapport avec 10Com
aansluiting(en), de raccordement, le - prise, la 04Dial
aanspreken (iemand aanspreken) (sprak aan - aangesproken) aborder(qqun) 02Dial
aanstaande (maandag) (lundi) prochain, qui vient 04CA
aantal(len), het nombre, le 01CA
aantrekken (trok aan - aangetrokken) attirer 02Tél
aanvraag (aanvragen), de demande, la 05CL
aanvullen compléter 02Gram
aanwerven (wierf aan - aangeworven) embaucher, recruter 06Dial
aanwezig(e) présent 02Dial
aanwezigheid, de présence, la 10Com
aanwijzen (wees aan - aangewezen) indiquer 04Tél
aardappel(en ou s), de pomme de terre, la 510- 13
aardig(e) sympathique 02Gram
aarzelen (h. geaarzeld) hésiter 510-35
abnormaal anormal 510-27
abonneren (s')abonner 03Tél
accepteren accepter 02Com
achter derrière 510-16
achteraf après coup 01Op
achtergrondinformatie, de informations sur le fond, les 10CA
achterlaten (liet achter - achtergelaten) laisser 07Dial
activiteit(en), de activité, l' 06Dial
actuariaat, het actuariat, l' 05CL
adem, de haleine, le - souffle, le 510-25
ademhalen respirer 510-25
adjunct-directeur(s), de sous- directeur 09Gram
advertentie(s), de petite annonce, la 03CL
advies (adviezen), het conseil, le 08CL
advocaat, de avocat, l' 510-18
advocaat, de liqueur aux oeufs, la 510-36
af en toe = nu en dan de temps à autre 510- 27
afbeelding(en), de illustration, l' 08CL
afbreken (brak af - afgebroken) démonter, démolir 04Dial
afdeling(en), de département, service, le 03CA
afgelopen terminé 01Dial
afgelopen (= vorig) dernier 02Tél
afgeven (gaf af - afgegeven) remettre 06CL
afhangen van (hing af - afgehangen) dépendre de 10Voc
afhankelijk dépendant 510-34
afhankelijk zijn van dépendre de 05Tél
afkrijgen (kreeg af - afgekregen) réussir à terminer 06Voc
afleggen (een solliciatiegesprek, een test afleggen) passer un entretien d'embauche, un test 05Dial
afloop, de (na afloop van) issue, l' (à l'issue de) 01CA
afmaken achever 02Gram
afronden terminer 07Tél
afruimen (de tafel) débarrasser 07Gram
afschaffen supprimer 08Voc
afsluiten (sloot af - afgesloten) clôturer 09Tél
afsluiting(en), de clôture, la 01CL
afspraak (-spraken), de (een afspraak maken) rendez-vous, le (fixer un rendez-vous) 04CL
afstandsonderwijs, het enseignement à distance, l' 02Gram
afstuderen terminer ses études 06Dial
afval, het déchets, les 04CL
afwezig(e) absent 03Dial
afwimpelen rejeter, se débarrasser de 09Tél
afzetten débrancher, couper, éteindre 09Dial
afzonderlijk séparément 01Op
agenda('s), de ordre du jour, l' 09Dial
agendapunt(en), het point à l'ordre du jour 09Dial
agent(en), de agent, l' 510-16
airconditioning, de air conditionné, l' 10Gram
akkoord accord, d' 510-19
akkoord gaan être d'accord 510-34
al déjà 510-14
al (alle) tout 09Gram
al + verbe, ook al + verbe même si 07Gram
Al doende leert men. C'est en faisant qu'on apprend. 10Dial
al lang depuis longtemps 510-31
al wat tout ce que (qui) 510-30
alcohol, de alcool, l' 02Com
algemeen (-mene) général 04Dial
allebei tous les deux 01Op
alledaags(e) quotidien, de tous les jours 10Voc
alleen seul 510-19
alleen seulement 510-01
allemaal tout, tous (toutes) 09Gram
allerlaatst(e), het/de tout dernier, le 08CL
allerlei landen toutes sortes de pays 510-34
als si (condition) 510-19
als comme, en tant que 510-10
alsjeblieft s'il te plaît 510-03
alsof comme si 510-35
alstublieft s'il vous plaît 510-03
althans du moins 10CL
altijd toujours 510-23
alvast déjà 01CL
alweer encore, à nouveau 01CA
ambtenaar, de fonctionnaire, le 510-16
Amerika Amérique 510-17
Amerikaan, de Américain, l' 510-36
Amerikaans américain 510-09
ander(e) autre 510-18
anders autrement 510-30
andersom en sens inverse 06CA
ankerpunt(en), het point d'ancrage, le 04CL
annuleren annuler 08Dial
antwoord(en), het réponse, la 04Gram
antwoordbalk(en), de barre de réponses, la 02Gram
antwoorden op répondre à 510-10
apart(e) séparé 01CL
aperitief, het/de apéritif, l' (boisson) 510-13
aperitiefje(s), het apéritif, l' 02Dial
apotheker, de pharmacien, le 510-17
apparaat (-raten), het appareil ,l' 07CA
april avril 510-17
arbeider(s), de ouvrier, l' 510-08
arm pauvre 510-35
arm, de bras, le 510-25
aroma('s), het arome, l' 510-36
artikel(en), het article, l' 07Dial
assistent, de assistant, l' 510-31
atelier, het atelier, l' 510-30
atoom, het atome, l' 510-35
atoomoorlog(en), de guerre atomique, la 510- 35
attractiepark(en), het parc d'attractions, le 07CL
augustus août 510-17
automatisch(e) automatiquement 02Gram
auto-ongeval, het accident de circulation, l' 510- 19
autoriteit, de autorité, l' 510-36
avondborrel(s), de (informeel) réception du soir, la 10CL
Aziatisch(e) asiatique 09CA

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


baan (banen), de emploi, l' - job, le 01CL
baas (bazen), de patron, le 510-26
babbelkous(en), de bavard, le 02Dial
bacterie (bacteriën), de bactérie, la 510-36
badkamer, de salle de bains, la 510-27
bakker, de boulanger, le 510-16
balans(en), de bilan, le 09Tél
bang maken faire peur 510-34
bang zijn voor + nom (om … te + verbe) avoir peur de, craindre 01CL
bank, de banque, la 510-01
bar(s), de bar, le 510-36
basiskennis, de connaissance de base, la 10Dial
beantwoorden (een brief beantwoorden) (= antwoord geven op) répondre (répondre à une lettre) 06Gram
beantwoorden aan (een verwachting) (= overeenkomen met) répondre à (répondre à une attente) 10Tél
bebouwde kom, de agglomération, l' - centre, le 02CA
bed(den), het lit, le 03Gram
bedanken remercier 09Dial
bediende(n), de employé(e), l' 510-07
bedienen servir 02Com
bedingen (bedong - bedongen) stipuler 07CL
bedoelen vouloir dire 02CA
bedoeling(en), de intention, l' 06CA
bedriegen (bedroog - bedrogen) tromper 07CA
bedrieglijk(e) trompeur, frauduleux, mensonger 07CL
bedrijf (bedrijven), het acte, l' (d'une pièce de théâtre) - société, la 01Dial
bedrijfsleider(s), de chef d'entreprise, le 04CL
bedrog, het tromperie, fraude, la 07CL
beek, de ruisseau, le 510-28
beeld, het image, l' - statue, la 510-36
been, het jambe, la 510-25
beetje, een peu, un 510-22
begeleiden accompagner 04CL
begeleiding, de encadrement, l' - guidance, la 01CL
begin, het début-commencement, le 510-26
beginletter, de initiale, l' 510-30
beginnen commencer 510-08
begrijpen - begreep - begrepen comprendre 02CA
begrip(pen), het compréhension, la 08Dial
begroeten saluer 09Gram
behalve sauf, à l'exception de 510-33
behandelen traiter 10CA
behandeling(en), de traitement, le 04CL
beheerder(s), de exploitant, administrateur, l' - gérant, gestionnaire, le 03CL
beheersen maîtriser, posséder 10Dial
behoefte hebben aan (had - gehad) avoir besoin de 10Gram
behoefte(n of s), de besoin, le 10Gram
beide (huizen) les deux (maisons) 510-33
beiden (ons beiden) (nous deux) 510-33
bekend voorkomen paraître connu 01Dial
bekend(e) connu, célèbre 510-30
bekijken (bekeek, h. bekeken) regarder (qqch), examiner 510-35
beknopt(e) succinct 10CL
belang, het importance, l' 510-34
belangrijk(e) important 510-23
belangstelling(en), de intérêt, l' 07Dial
belangstelling, de (in de belangstelling staan) (stond - gestaan) intérêt, l' (être au centre de l'intérêt) 09CL
belangstelling, de (voor iets) intérêt pour quelque chose, l' 510-31
beleefd(e) poli 510-36
beleven (meemaken, ervaren) vivre, faire l'expérience de 10Dial
beleven, iets vivre qqch, un événement 510- 32
belevenis(sen), de (= de ervaring) aventure, expérience, l' 03CL
beleving(en), de expérience, l' 06Dial
beloven promettre 07Dial
benaderen approcher 04CL
benedenverdieping(en), de rez-de-chaussée, le 05Dial
benoeming(en), de nomination, la 09CA
benzine verbruiken consommer de l'essence 510- 20
benzine, de essence, l' 510-19
benzinepomp, de pompe (à essence), la 510- 36
benzineprijs (-prijzen), de prix de l'essence, le 08Gram
beogen viser, avoir pour but 07CL
beoordelen évaluer, apprécier, juger 07Dial
bepaald(e) certain, déterminé 05CL
bepalen déterminer 05CL
beperkt limité 10Voc
bereid zijn (was - geweest) être disposé à 09Dial
bereikbaar (-bare) accessible 03Dial
bereiken joindre, atteindre 03Dial
berekenen calculer 510-19
bericht(en), het message, le 03Voc
beroep, het profession, la 510-16
beroepscapaciteit(en), de capacité professionnelle, la 06CL
beroepswereld, de monde professionnel, le 05CL
beschermen (h. beschermd) protéger 510-35
beschikbaar (-bare) disponible 01Op
beschikken (over iets beschikken) disposer (disposer de qqch) 04Dial
beschouwen considérer 01Gram
beschrijven (beschreef - beschreven) décrire 01Tél
beschrijving(en), de description, la 01Op
beslag (in beslag nemen) (nam - genomen) prendre (le temps), occuper (l'espace) 08Voc
beslissing(en), de décision, la 510-34
beslist certainement 04CA
besluit, het décision, la 510-32
besluiten (besloot - besloten) décider 03Gram
besparen économiser 07CL
bespoedigen hâter, accélérer 08Dial
bespreken (besprak - besproken) réserver, louer - discuter 04Dial
bespreking(en), de discussion, la 07Com
best(e) meilleur 01Dial
best, het mieux, le 510-29
bestaan (bestond - h. bestaan) exister 510-31
bestaan uit (bestond - bestaan) consister en 03Tél
bestaan, het existence, l' 510-33
besteden consacrer 01CL
bestellen (besteld) commander 510-30
bestellijst(en), de liste de commande, la 08CL
bestelling(en), de commande (de marchandises), la 510-30
bestemming(en), de destination, la 02Tél
bestuderen (bestudeerd) étudier (un phénomène, à fond) 510-31
bestuurder(s), de conducteur, le 02CA
betalen payer 07Gram
betekenen signifier 510-30
beter mieux, meilleur 510-16
beterschap, de (iemand beterschap wensen) rétablissement, le - amélioration, l' (souhaiter un prompt rétablissement à qqun) 04CA
betreffen (betrof - betroffen) concerner 07CL
betrekkelijk(e) relatif 02Gram
betrekking hebben op avoir un rapport avec, concerner 10Dial
betrekking(en), de (= baan-banen, de) emploi, l' 03CL
beurs (beurzen), de bourse, foire, la 04Tél
bevallen (beviel - bevallen) plaire à 510-29
beveiligingstechniek(en), de technique de sécurisation, la 08CL
bevestigen confirmer 03Com
bevestiging(en), de confirmation, la 03Com
bevolking, de population, la 510-35
bevolkingsgroep, de groupe de population, le 510- 35
bewaren conserver 07CL
beweging, de mouvement, le 510-25
beweren prétendre 510-33
bewerken (= actualiseren) mettre à jour 07Voc
bewijzen (bewees - h. bewezen) prouver 510- 35
bewonderen admirer 510-33
bewoner(s), de habitant, l' 510-35
bezitten (bezat - bezeten) posséder 510-30
bezoek, het visite, la 510-07
bezoeken (bezocht - bezocht) visiter 510-16
bezoeker, de visiteur, le 510-07
bezuinigen faire des économies 09Tél
bezwaar (-zwaren), het objection, l' 08Com
bier, het bière, la 510-11
bij de bank à la banque 510-05
bij de Kredietbank à la Kredietbank 510-03
bij zijn naam par son nom 510-26
bijbaantje(s), het travail d'appoint, le 06Dial
bijdrage(n), de contribution, la 10Com
bijhuis, het succursale, la 510-34
bijleren apprendre 06Dial
bijna presque 510-18
bijschaven améliorer 06CA
bijschenken (schonk bij - bijgeschonken) resservir (à boire) 02Com
bijspijkeren améliorer, combler ses lacunes 05Dial
bijverdienen gagner des extras, un salaire d'appoint 06Dial
bijvoorbeeld par exemple 07Com
bijwerken mettre à jour 07Dial
bijwonen assister à 01Gram
bijzin(nen), de subordonnée, la 02Gram
bijzitten (zat bij - bijgezeten) s'asseoir auprès de 01CA
bijzonder(e) particulièrement 510-25
binnen de werkkring dans l'environnement professionnel, au travail 09Tél
binnendienst(en), de service administratif/interne, le 08CA
binnenkomend(e) entrant 05CA
binnenkort bientôt 02Gram
binnenland, het intérieur du pays, l' 05CA
bioscoop (bioscopen), de cinéma, le 02Gram
blauw bleu 510-20
blij content 03CA
blijken (bleek - gebleken) s'avérer 02Tél
blijven rester 510-08
blik, de regard, le - (petit) coup d'oeil, le 510- 33
blind / de blinde aveugle / l'aveugle 510-33
bloeien fleurir 510-33
bloeiend florissant (pour une affaire, un commerce) 510-33
bloem(en), de fleur, la 510-31
bloemenveld, het champ de fleurs, le 510-31
blue jeans, de blue jeans, le 510-36
boeiend(e) captivant 03CL
boek, het livre, le 510-10
boeken réserver 04Dial
boeken enregistrer, obtenir, emporter 09CA
boeken (winst boeken) (faire du bénéfice) 09CA
boekhouden (het boekhouden) (hield boek - boekgehouden) faire la comptabilité (la comptabilité) 05CA
boekhouder(s), de - boekhoudster(s), de comptable, le/la 05CA
boekhouding, de comptabilité, la 05Dial
boekjaar, het année comptable, l' 09CA
boekje(s), het petit livre, le 02CA
boer, de fermier, le 510-16
boete(n of s), de amende, l' - contravention, la 02CA
boodschap doorgeven, een (gaf door - doorgegeven) transmettre un message 03Voc
boodschap(pen), de message, le - course(s), la 03Dial
boodschappen doen (deed - gedaan) faire des achats 07Tél
boom, de arbre, l' 510-20
boos (boze) fâché 510-31
boot, de bateau, le 510-09
bord(en), het panneau, le 02CA
borrel(s), de (petit) verre, le (= d'alcool) 510- 36
bos, het bois, le 510-20
boter, de beurre, le 510-31
botsing, de collision, la 510-34
bouwen construire 510-30
bouwen, het construction, la 510-32
bovenaan en haut 04CL
bovendien de plus, en outre 510-17
branden brûler 510-25
Brazilië Brésil 510-31
breed (brede) large 510-14
brengen naar (bracht - gebracht) conduire à 05CA
brief (brieven), de lettre, la (courrier) 510-04
bril, de lunettes, les 10Voc
brochure(s), de brochure, la 07Dial
broer, de frère, le 510-06
brood, het pain, le 510-11
Brugge Bruges 510-20
bruin brun 510-20
BTW, de TVA, la 510-22
buigen pencher, courber 510-25
buis (buizen), de tv, la (familier) 02Dial
buiten dehors 01Gram
buitengewoon (-gewone) extraordinaire 510- 34
buitenland, het étranger (pays), l' 510-33
buitenland, het (in het buitenland) étranger, l' (à l'étranger) 02Tél
buitenlander(s), de étranger, l' (d'un autre pays) 510- 36
bunker(s), de bunker, le 510-35
bureau, het bureau, le (pièce ou meuble) 510- 01
bureaustoel(en), de chaise de bureau, la 05Gram
buren, de voisins, les 510-33
burgemeester(s), de bourgmestre, le 510-16
bus, de autobus, l' 510-09
buur (buren), de voisin, le 06Gram
buurman, de voisin, le 510-33
buurt(en), de quartier (de la ville), le 510-35
buurtwinkel(s), de magasin de quartier, le 07Tél
buurvrouw, de voisine, la 510-33

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


cadeau, het cadeau, le 510-16
café(s), het café, le (débit de boisson) 510-23
capaciteit(en), de capacité, la 05CL
catalogus (catalogi), de catalogue, le 07Dial
categorie (categorieën), de catégorie, la 510- 35
centraal central 510-36
centrum, het centre de la ville, le 510-29
chef(s), de chef, le 06CA
cijfer(s), het chiffre, le 03CL
cijfergegeven(s), het donnée chiffrée, la 03CL
cinema, de - bioscoop, de cinéma, le 510-17
citroen, de citron, le 510-36
claustrofoob (-fobe) claustrophobe 08Com
cliënt(en), klant(en), de client, le 07Voc
code(s), de code, le 08CL
cognac, het/de cognac, le 510-12
collectie(s), de collection, la 08CA
combineren combiner 03Gram
combo('s), de menu déroulant, le 01Op
commentaar (-taren), de/het commentaire, le 01Op
commissie(s), de commission, la 04CL
communicatiemiddel(en), het moyen de communication, le 03Tél
compliment(en), het compliment, le 06Dial
computerdeskundige(n), de spécialiste informatique, le 03CL
concert, het concert, le 510-33
concluderen conclure 10Dial
conditie, de (in goede conditie) forme, la (en forme) 510-20
confidentieel (-tiële) confidentiel 510-36
consument(en), de consommateur, le 07CL
contact opnemen (nam op - opgenomen) prendre contact 06Dial
contact(en), het contact, le 05CA
contact, het (contacten leggen) contact, le (nouer des contacts) 10Tél
contant comptant 510-18
controleren (h. gecontroleerd) contrôler 510- 27
correctie(s), de correction, la 03Gram
creditcard, de carte de crédit, la 08CL
creëren créer 04CL
criterium (criteria), het critère, le 08Tél
cursus(sen), de cours, le 09Dial
cursusinhoud, de contenu du cours, le 09Dial
cursusleider(s), de - cursusleidster(s), de tuteur, le - tutrice, la 03Gram

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


daadwerkelijk réel(lement) 10Tél
daar comme (langage formel) 07Gram
daar là, là-bas 510-06
daarentegen par contre 08Voc
daarna ensuite 04Gram
daarom pourquoi, c'est 510-20
dadelijk (= onmiddellijk, meteen) immédiatement 510- 07
dag vakantie, een jour de vacances, un 510- 19
Dag ! Bonjour! 510-04
dag, de jour, le 510-19
dagelijks leven, het vie quotidienne, la 10Tél
dagelijks(e) quotidien 03CL
dagindeling, de emploi du temps, l' 09Voc
dan alors 510-05
Dank je. / Dank u. Merci. 510-11
Dank u wel. Merci bien. 510-03
dankbetuiging(en), de remerciement, le 10CL
danken remercier 510-04
dat que 510-18
de le, la, les 510-01
de ene en de andere l'un et l'autre 510-34
december décembre 510-17
deel (delen), het partie, la 510-22
deel uitmaken van faire partie de 01CL
deelname, de participation, la 04CL
deelnemen (nam deel, deelgenomen) participer 04Dial
deelnemer(s), de - deelneemster(s), de participant, le - participante, la 09Dial
defect(e) en panne, défectueux 510-19
dekbed(den), het couette, la 07CL
deken(s), de couverture (de lit), la 510-36
democratisch démocratique(ment) 510-35
denken penser 510-09
derde troisième 510-03
derdejaars de troisième année 05CL
desgewenst si vous le désirez, sur demande 09Dial
dessert, het dessert, le 510-13
detail(s), het (in details treden) détail, le (détailler) 10CA
deur, de porte, la 510-05
dezelfde le, la, les même(s) 510-24
dezelfde verhouding, in les mêmes proportions, dans 510-35
dezelfde wagen la même voiture 510-26
dialect, het dialecte, le 510-02
diapresentatie(s), de présentation powerpoint 09Dial
dichtbij proche 05Gram
dichter(s), de poète, le 510-35
dichtgaan (ging dicht - dichtgegaan) fermer 04Gram
dichtmaken fermer, colmater 510-32
dictee(s), het dictée, la 510-10
die celui-là, celle-là, il / le, elle / la 510-07
dienen tot servir à 510-34
dienst(en), de service, le 510-05
dienst, de (in dienst zijn) service, le (être en service) 05Dial
dienst, de (van dienst zijn) service, le (aider) 03CA
diep in de nacht loin / très avant dans la nuit 510- 33
diep(e) profond(ément) 510-25
dik gros, épais 510-23
dikwijls (= vaak) souvent 510-23
dimensie(s), de dimension, la 07CA
ding(en), het chose, la 07CA
dinsdag mardi 510-17
directeur, de directeur, de 510-01
diskette(s), de disquette, la 02Gram
docent(en) - docente(n), de enseignant - enseignante, l' 01Op
dochter, de fille, la 510-16
document(en), het document, le 07Dial
doek, het toile (peinture), la 510-28
doel (doeleinden), het but, le 510-33
doelgroep(en), de groupe cible, le 04CL
doelstelling(en), de objectif, l' 06CL
doen faire 510-16
dok, het dock, le 510-28
dokter(s), de docteur, le - médecin, le 510-16
dom stupide 510-23
donderdag jeudi 510-17
donker sombre 510-23
dood mort (adjectif) 510-35
dood, de mort, la 510-35
door par, à travers 510-20
doorbladeren feuilleter 08CL
doorbrengen (een verblijf) (bracht door - doorgebracht) passer (un séjour) 09Gram
doorgaan (ging door - doorgegaan) continuer 01Dial
doorgeven (een boodschap) (gaf door - doorgegeven) transmettre (un message) 03Dial
doorknippen couper 09CA
doorlopen (een tekst) (doorliep - doorlopen) parcourir (un texte) 04Gram
doorlopen (liep door - doorgelopen) continuer à marcher 04Gram
doornemen (nam door - doorgenomen) parcourir, passer en revue 09Dial
doorspekken met truffer de 07CL
doorverbinden met(tél.) (verbond door - doorverbonden) mettre en communication avec (tel.) 03CA
dorp, het village, le 510-14
dorpsbewoner(s), de villageois, le 09CL
dorpsgenoot (-genoten), de villageois, le (personne habitant le même village) 09CL
dorst hebben (had - gehad) avoir soif 03Gram
dossier(s), het dossier, le 510-31
douane(s), de douane, la 03CA
Dr = Dokter titre honorifique 510-31
draadloos (-loze) sans fil 07CA
draaien tourner 510-25
draaien (een nummer draaien) tourner, passer (un film dans une salle de cinéma), former un numéro (de téléphone) 02Gram
draaierig, ik word qui tourne, j'ai la tête (J'ai le vertige.) 510-25
drie trois 510-03
driehoek(en), de triangle, le 04Gram
droevig(e) triste 09CL
drogen sécher 03Gram
dromen rêver 510-31
droog sec 510-28
droogleggen (drooggelegd) assécher 510-31
droogscheren raser 07CA
droom (dromen), de rêve, le 510-32
druk animé (rue, trafic) 510-29
druk (het druk hebben met) avoir beaucoup à faire avec, être très occupé avec 06Voc
druk hebben, het occupé, être 510-17
druk(ke) intense, agité 06Dial
dubbel(e) double(ment) 09CA
dubieus (dubieuze) douteux 07CL
duidelijk (het is duidelijk dat) évident (il est évident que) 510-27
duidelijk(e) clair (pour l'esprit) 510-36
duidelijkheid, de clarté, la 09Dial
duizend mille 510-12
duren durer 510-09
durven oser 510-33
dus donc 510-14
duur cher, coûteux 510-12
duur, de durée, la 06CL
dwingen (dwong - h. gedwongen) forcer, obliger 510- 35

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


echt = werkelijk vrai(ment), rél(lement) 510- 31
echt(e) véritable, vrai(ment) 510-27
echter (= toch, niettemin) cependant 07CL
editie(s), de édition, l' 04CL
een un ,une 510-01
een slechte zaak verdedigen défendre une mauvaise cause 510-35
eens zijn (het met iets / iemand eens zijn) approuver qqch ou qqun 510-32
eenvoudig simple 510-30
eer, de honneur, l' 09Dial
eerder précédemment, plus tôt 02Dial
eerst d'abord 510-26
eerste premier 510-05
eerste les première leçon 510-01
Eet smakelijk! (Smakelijk!) Bon appétit! 510- 33
efficiënt efficace 08CL
ei(eren), het oeuf, l' 05Gram
eigen (invariable) propre, personnel 510-30
eigenaar(s), de propriétaire, le 09Com
eigenlijk en fait, à vrai dire 03Dial
eiland, het île, l' 510-32
einde(n/s), het fin, la - bout, le 510-32
eindelijk finalement, au fond 510-32
eindigen (se) terminer, finir 05Gram
eindje(s), het un petit bout (de chemin) 03Gram
eindscriptie(s), de mémoire de fin d'études, le 05CL
elektricien, de électricien, l' 510-27
elektrisch électrique 510-36
elk(e) chaque 510-16
e-mailadres(sen), het adresse e-mail, l' 04Dial
emigreren émigrer 510-31
en dan rechtdoor et alors tout droit 510-06
Engels anglais, l' (langue, la) 510-02
enig(e) seul, unique 01Dial
enige = enkele quelques 510-10
entreekaartje(s), het carte d'entrée, la 03Gram
enz. = en zo voort etc. 510-22
er is, er zijn il y a 510-07
er van op aan kunnen pouvoir en être assuré 03CA
er was, er waren il y avait 510-24
er zijn il y a 510-07
erfgoed, het patrimoine, le 04CA
erg grave 510-22
ergens quelque part 510-35
ergens anders ailleurs 01Tél
ergens overheen komen (kwam - gekomen) surmonter qqch 02CL
erger pis, pire 02Dial
erin slagen om …te + infinitief réussir à 06Tél
ernstig sérieux 510-36
erop zitten (dat zit erop : informeel) être terminé (c'est fait : informel) 10CL
erop zitten (zat - gezeten) être terminé 08Tél
eruit zien avoir l'air 510-27
ervaren (= meemaken, beleven) vivre, faire l'expérience de 10Voc
ervaring(en), de expérience, l' 05Dial
ervoor zorgen dat veiller à ce que 07Dial
etalage, de étalage, l' 510-24
eten (at - gegeten) manger 510-12
eten, het manger, repas, le - nourriture, la 510- 12
evalueren évaluer 10Gram
even un instant 510-25
eventueel éventuellement 07Dial
exhibitie(s), de (= tentoonstelling, expositie) exposition, l' 04Voc
expeditie(s), de expédition, l' 03CA
exportafdeling, de le service de l'exportation 03Com
extra (invariable) supplémentaire 510-34

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


fabriceren fabriquer 510-26
fabriek, de (in de fabriek zelf) (au sein même de la fabrique) fabrique, la 510-34
factor(en), de facteur, le 01CL
faillissement, het faillite, la 04Gram
familie, de famille, la 510-14
familienaam, de nom de famille, le 510-14
fantasie, de fantaisie, la 510-23
fantastisch fantastique 510-10
faxbericht(en), het télécopie, la 08Dial
faxnummer(s), het numéro de fax, le 04Dial
februari février 510-17
feeling hebben voor avoir le sens de 06CL
feest, het fête, la 510-33
feit, het fait, le 510-31
fietspad(en), het piste cyclable 510-34
figuur, de (= de persoon) personne, la 04Tél
fijn(e) de qualité, agréable 510-36
filiaal (filialen), het succursale/filiale, la 01Dial
film, de film, le 510-09
firma('s), de firme, la 510-03
flink (flink gewerkt) bien, très bien 05Voc
fooi, de = het drinkgeld pourboire, le 510-36
formulier(en), het formulaire, le 04Dial
fotografie(s/ën), de photographie, la 510-33
foyer(s), de foyer, le 01CA
Frans français, le - français 510-01
Franse Riviëra, de Côte d'Azur, la 510-33
frisdrank, de boisson fraîche, la 09Dial
frisdrankje(s), het boisson fraîche, la 09Dial
functie(s), de fonction, la 08CA

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


Ga uw gang. Je vous en prie. 02Voc
gaande van allant de 05CL
gang, de couloir, le 510-36
garage(s), de garage, le 510-20
gat(en), het trou, le 07CL
gauw (tot gauw) rapide (à bientôt) 02CL
gebeuren arriver, se passer 510-23
gebeurtenis(sen), de événement, l' 09CA
gebied(en), het territoire, le - région, la 10Tél
geboren 510-31
geboren worden naître 510-31
geboren zijn être né(e) 510-31
gebouw(en), het bâtiment, le 05Dial
gebrek(en), het défaut, le 03Tél
gebruik maken van faire usage de 03Tél
gebruikelijke uitdrukking(en), de expression courante, l' 01Op
gebruiken employer, utiliser 510-23
gebruiken (een maaltijd gebruiken) prendre (prendre un repas) 09Dial
gedachte(n), de = idee(ën), het idée, l' 510- 31
gedegen sérieux 01CL
geduld, het (even geduld) patience, la (un peu de patience) 04Dial
geduldig patient 510-25
gedurende pendant, durant 510-23
geel jaune 510-20
geen ne pas … un, ne pas … de(s) 510-07
Geen dank. Il n'y a pas de quoi. 510-04
geen sprake van pas question (de) 10Gram
geestig(e) spirituel 05Com
gegeven(s), het donnée, coordonnée, la 510- 35
gegoed(e) aisé 07CL
geheugen, het mémoire, la 09CL
gek(ke) fou 09Gram
geld, het argent, l' (pour payer) 510-11
geldbedrag(en), het montant, le 07Tél
geleden (drie dagen geleden) il y a (il y a trois jours) 510-26
gelegenheid (-heden), de occasion, l' 510-28
geliefd(e) cher 09CA
gelieve prière de 09Dial
gelijk hebben raison, avoir 510-19
geloven croire 510-24
geluid, het bruit, le 510-27
geluk hebben avoir de la chance 510-29
geluk, het bonheur, le - chance, la 510-31
gemak, het (op zijn gemak) aise, l' (à son aise) 08Com
gemakkelijk(e) facile 510-23
gemeenteraadslid (-leden), het membre du conseil d'administration, le - administrateur, l' 09CL
gemengd(e) mixte 08Tél
gemiddeld en moyenne 510-35
genezen (genas/genazen - genezen) guérir 04CL
genieten (genoot, h. genoten) jouir 510-34
genoegen, het plaisir, le 09Dial
genre(s), het genre, le 02Tél
Gents(e) gantois(e) 510-26
geprobeerd essayé 510-25
geregeld (regelmatig) régulièrement 07CL
geschenk(en), het cadeau, le 09CL
geschiedenis, de histoire (sciene des faits), l' 510- 31
geschikt(e) adapté 10CL
gesloten (sluiten - sloot - gesloten) fermé(e) (fermer) 08Voc
gesprek(ken), het conversation, la 01Dial
gesprekspartner(s), de partenaire de conversation, le 10Dial
geurhinder, de nuisances olfactives, les 04CL
gevaar, het danger, le 510-34
gevaarlijk(e) dangereux 510-19
geval(len), het (in ieder geval) cas, le (en tout cas) 510- 28
geven donner 510-16
gevoel, het sentiment, le 06Tél
gevolg(en), het conséquence, la 03Tél
geweldig(e) formidable, excellent 08CA
gewest(en), het région, la 04CL
gewoon ordinaire 510-34
gewoonlijk habituel(lement) 510-33
gezellig(e) agréable 01CA
gezelligheid, de ambiance agréable, l' - compagnie, la 07CL
gezicht, het figure, la - visage, le 510-27
gezin(nen), het famille, la 02Dial
gezinslid (-leden), het membre de la famille, le 02Dial
gezond(e) sain, en bonne santé 510-29
gezondheid, de santé, la 510-12
gisteren hier 02Gram
glad(de) lisse 07CA
glas bier, het verre de bière, le 510-16
glas, het verre, le 510-13
goed(eren), het produit, le - chose, la 08Dial
goedemiddag bonjour 510-03
Goedemorgen! Bonjour! 510-04
goedkeuren approuver 510-32
goedkeuring, de approbation, l' 06CL
goedkoop (-kope) bon marché 02Gram
goedvinden (vond goed - goedgevonden) juger bon, approuver 08Com
graad, de degré, le 510-23
graag volontiers 510-13
graag gedaan de rien, je vous en prie (littéralement : fait volontiers) 08Voc
grapje(s), het note humoristique, plaisanterie, la 09Tél
grappig(e) comique, amusant, drôle 05Com
griep, de grippe, la 08Com
grijs (grijze) gris 510-20
groei, de développement, le - croissance, la 10Voc
groen(e) vert 510-20
groente, de légume, le 510-13
groentesoep, de soupe de légumes, la 510-31
groepsgesprek(ken), het conversation de groupe, la 10Dial
groepsverband (in groepsverband) en groupe 01Tél
groepsverzekering, de assurance groupe, l' 03CL
grof (groffe of grove) grossier 08Tél
grond, de sol, le 510-25
grootmoeder(s), de grand-mère, la 510-14
grootvader(s), de grand-père, le 510-14
grootwarenhuis (-huizen), het grand magasin, le 02CA
Grote Markt, de Grand-Place, la 510-06

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


haakje(s), het (tussen haakjes) crochet, le (entre parenthèses) 03Gram
haast pratiquement 01Dial
haast hebben être pressé 510-32
haast, de hâte, la 510-32
halen obtenir 02Gram
half uur, het demi-heure, la 510-09
half uurtje, een petite demi-heure, une 510- 25
hand(en), de (aan de hand daarvan) main, la (à l'aide de cela) 10CA
hand, de main, la 510-25
hand, de (de handen uit de mouwen steken) (stak - gestoken) main, la (retrousser les manches) 09Com
handelspraktijk, de pratique commerciale, la 07CL
handje(s) (een handje helpen - meehelpen) (donner un coup de main) 04Tél
hand-out(s), de hand-out, le 10CA
handtas(sen), de sacoche, la 10Voc
hard rijden (reed - gereden) rouler vite 02CA
hard werken travailler dur (beaucoup) 05Gram
hardop à haute voix 01Op
hartprobleem (-blemen), het problème cardiaque, le 08CA
haven(s), de port, le 510-28
Heb je er een idee van ? En as-tu une idée? 510- 12
heel (goed) très (bon) 510-10
heel goed tout à fait bien 510-03
heel klein deel, een toute petite partie, une 510- 22
heel, heel (hele) très, tout 09Gram
heelhuids (= ongedeerd) indemne, sain et sauf 02CL
heerlijk délicieux, délicieusement 510-36
heffen lever 510-25
hek(ken), het grillage, le - barrière, la 10Voc
hekel (een hekel hebben aan) détester 10Gram
helder(e) clair 510-23
hele dag, de journée, toute la 510-16
hele maand, de tout le mois 510-19
helemaal tout à fait, totalement 510-26
helemaal geen pas du tout de … 510-12
helemaal niet pas du tout 510-34
helemaal niet (geen) absolument pas (de) 510- 29
helpen - hielp - geholpen aider 03Dial
hem le, lui 510-07
hemd(en), het chemise, la 510-36
hemel, de ciel, le 510-24
Henegouwen Hainaut 01Com
herdenken (herdacht - herdacht) commémorer 09CL
herdrukken rééditer, réimprimer 07Com
herenkleding, de vêtements pour hommes, les 05Voc
herfst, de automne, l' 510-20
herfstcatalogus (-catalogi), de catalogue d'automne, le 07Voc
herfsttentoonstelling(en), de exposition d'automne, l' 04Dial
herhalen répéter 510-10
herinnering(en), de souvenir, le 09CL
herkennen reconnaître 510-28
herstellen (hersteld) réparer 510-30
het (Ik spreek het een beetje.) = pronom neutre (ici : remplace Nederlands) 510-02
het (niet) eens zijn met être (ne pas être) d'accord avec 510-34
het is jammer c'est dommage 510-29
Het is vijf minuten hiervandaan. C'est à cinq minutes d'ici. 510-06
het rustiger aan doen vivre plus calmement 08CA
heten (heette - geheten) appeler, s'- se nommer 510- 14
hetzelfde la même chose 510-26
heup, de hanche, la 510-25
hier ici 510-02
hier heb je … hier hebt u voici … 510-11
hier is voici 510-03
Hier is een brief voor haar. Voici une lettre pour elle. 510-04
hierheen ici (littéralement : vers ici) 01Dial
hiernaartoe (= hierheen) (vers) ici 01Gram
hij il 510-02
hij die celui qui 510-35
hij spreekt uit il prononce 510-10
hoe comment 04Gram
hoe laat à quelle heure 510-08
Hoe laat begint de film? A quelle heure commence le film? 510-09
Hoe maakt u het ? (expression) Comment allez- vous? 510-03
hoed, de chapeau, le 510-33
hoek, de coin, le 510-13
hoelang combien de temps 510-19
hoeveel combien 510-12
hoeveelheid (-heden), de quantité, la 08Dial
hoewel bien que, quoique 07Gram
hoger onderwijs, het enseignement supérieur, l' 06CL
honger, de faim, la 02Dial
hoofdzakelijk principalement 10Dial
hoofd(en), het tête, la - chef, le 09Dial
hoofdgebouw(en), het bâtiment principal, le 05Dial
hoofdkantoor (-toren), het = hoofdzetel, de siège central, le 05CL
hoofdstad (-steden), de capitale, la - ville principale, la 510-32
hoofdstuk, het chapitre, le 510-36
hoofdzaak (-zaken), de principal, le - essentiel, l' 10Dial
hoofdzetel, de = hoofdkantoor, het siège central, le 05CL
hoofdzin(nen), de proposition principale, la 04Gram
hoog haut 510-14
hooggeïndustrialiseerd(e) hautement industrialisé 09CA
hoor tu sais 510-18
hopen espérer 510-34
horen entendre 510-24
horen bij, passen bij correspondre à 01Op
hotelkamer(s), de chambre d'hôtel, la 510-34
houden van (hield - gehouden) aimer (+ substantif) 510-16
huid, de peau, la 07CA
huidig(e) actuel 06Tél
huilen - huilde - gehuild pleurer 01Gram
huis, het maison, la 510-12
huishoudapparaat (-raten), het appareil électro-ménager, l' 07CL
huishoudlinnen, het linge de cuisine, le 07CL
huisvesten héberger, loger 05CL
huren louer, prendre en location 510-29
huurprijs, de prix de location, le 510-29

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


icoontje(s), het icône, l' 01Op
idee, de/het idée, l' 510-09
ieder = elk chaque 510-17
iedereen chacun 510-19
iemand tot minister benoemen nommer qqun comme ministre 510-31
iets quelque chose 510-25
iets anders autre chose 510-30
iets dergelijks quelque chose dans ce genre- là 07CL
iets opsteken (stak op - opgestoken) van apprendre qqch de, s'instruire 06CA
iets van plan zijn avoir l'intention de faire quelque chose 10Tél
ijs, het glace, la 510-13
ijsberg, de iceberg, l' 510-35
Ik ga opreis. Je vais en voyage. 510-12
Ik heb nog maar je n'ai plus que 510-17
Ik moet wel. Je dois bien. 510-08
Ik spreek het niet heel goed. Je ne le parle pas bien. 510-02
Ik versta u niet goed. Je ne vous comprends pas bien. 510-03
Ik zeg na je répète 510-10
in dans, à 510-01
in aanmerking komen voor (kwam - gekomen) entrer en ligne de compte pour 05CL
in acht nemen (nam - genomen) respecter 09CL
in beslag nemen (nam - genomen) prendre (du temps), tenir (de la place) 08Dial
in de ellende dans la misère 510-30
in de morgen le matin 510-17
in de tussentijd entre-temps 01Op
in de wacht slepen s'emparer, décrocher, (r)emporter 09CA
in de week en semaine 510-17
in groten getale (formeel) nombreux (langage formel) 09CL
in het begin au début 01CL
in het Engels en anglais 510-09
in ieder geval en tout cas 02Gram
in orde en ordre 510-27
in orde brengen (re)mettre en état, dépanner 510- 30
in plaats van au lieu de 510-24
in samenwerking met en collaboration avec 06CL
in staat en état 10Dial
in verband met en rapport avec 03Tél
in voorraad en stock 07Voc
indelen organiser, répartir 09Dial
indeling, de répartition des tâches, la 05Tél
indirecte rede, de discours indirect, le 04Gram
Indonesiër(s) Indonésien, l' 09CL
indruk(ken), de impression (que l'on ressent), l' 510- 28
indruk, de (de indruk hebben) impression, l' (avoir l'impression) 06Voc
industrieel ingenieur(s), de ingénieur industriel, l' 05CL
industrieterrein(en), het terrain industriel, le 07Gram
infinitief (-tieven), de infinitif, l' 03Gram
informaticasysteem (-systemen), het système informatique, le 09Dial
informatie inwinnen (won in - ingewonnen) = inlichtingen vragen (vroeg - gevraagd) recueillir des renseignements 05CL
ingang, de entrée, l' 05Voc
ingenieur(s), de ingénieur, l' 510-31
inhoud, de contenu, le 03Com
inhoudelijk(e) portant sur le contenu 09Com
initiatief (-tieven), het initiative, l' 09Gram
inkijken (keek in - ingekeken) regarder, parcourir, jeter un coup d'oeil 02Dial
inkopen (kocht in - ingekocht) acheter 07Tél
inktlint(en), het ruban à encre, le 08CL
inleiden présenter, introduire 09Dial
inleiding, de introduction, l' 09Tél
inlichting(en), de renseignement, le 510-12
inpakken emballer 08Dial
inrichten aménager, installer 04Dial
inschrijven (schreef in - ingeschreven) inscrire 04Gram
inschrijvingsformulier(en) - inschrijfformulier(en), het formulaire d'inscription, le 04Dial
inspraak, de participation, la 09Tél
inspringen (voor iemand inspringen) (sprong in - ingesprongen) remplacer qqun 04Tél
instelling(en), de établissement, l' 09Dial
instructie(s), de instruction, l' - consigne, la 510- 36
integendeel au contraire 08Dial
interessant intéressant 510-08
interesse(s), de/het intérêt, l' 07Dial
interesseren intéresser 510-16
interest, de intérêt, l' (de l'argent) 510-22
intrekken (een bestelling) (trok in - ingetrokken) retirer (une commande) 08Voc
invloed, de influence, l' 510-36
invullen compléter 03Gram
invuloefening(en), de exercice lacunaire, l' 01CL
inwerken initier, mettre au courant 08CA
inwonen (aller) habiter, s'installer 510-31
inzamelen collecter 07CL
inzet, de effort, ardeur, l' 10Com

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


jaar, het an, année, l' 510-12
januari janvier 510-17
Japan Japon, le 09CA
jarenlang pendant des années 510-30
jaren, al jaren années, depuis des années 510- 22
jawel mais oui, mai si 510-05
Je verdient je brood goed. Tu gagnes bien ta vie. 510- 12
jenever(s), de genièvre, le 510-36
jong jeune 510-14
jongen(s), de garçon, le 510-16
jongeren, de jeunes, les 510-16
jubileum ( jubilea of jubileums), het jubilé, le 09CL
juffrouw mademoiselle 510-02
juist juste(ment) 510-26
juli juillet 510-17
juni juin 510-17
jurk, de robe, la 510-33

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


kaartje(s), het ticket, le 510-19
kaas, de fromage, le 510-31
kachel(s), de poële, le 510-36
kader, het (in het kader van) cadre, le (dans le cadre de) 10Dial
kamer, de pièce (d'habitation), la - chambre, la 510- 24
kanaal, het canal, le 510-31
kans(en), de (de kans krijgen) occasion, l' (avoir l'occasion) 10Dial
kant(en), de côté, le - aspect, l' 06Tél
kantine(s), de cantine, la - restaurant, le 09Dial
kantoor (-toren), het (op kantoor) bureau, le (au bureau) 03Dial
kantoor, het bureau, le (pièce) 510-07
kantoorgebouw(en), het bâtiment des bureaux, le 09CL
kapitein, de capitaine, le 510-30
kapot(te) abîmé 02Gram
kapotgaan (ging kapot - kapotgegaan) tomber en panne, se casser 03Tél
kapstok(ken), de porte-manteaux, le 03Gram
Karel Charles 510-17
kasteel, het château, le 510-28
katoen, de/het coton, le 510-26
katoenen (invariable) en coton 510-36
keer (keren), de fois, la 510-10
keizer(s), de - keizerin, de empereur, l' - impératrice, l' 04Tél
kelner(s), de garçon de café, le 510-36
kennen connaître 510-14
kennis, de connaissance, la 01Dial
kennismaken faire connaissance 01Gram
kerk, de église, l' 510-26
keuze (n of s), de choix, le 510-18
kiezen (koos / kozen - h. gekozen) choisir 510- 16
kilo, het kilo, le 510-11
kilometer, de kilomètre, le 510-20
kind (kinderen), het enfant, l' 510-19
kinderspel, het jeu d'enfant, le 510-25
kindertoeslag, de allocation familiale, l' 510- 34
kip, de poulet, le 510-31
klaarmaken, (klaargemaakt) (se) préparer 510- 31
klaar prêt(e) 510-25
klaar zijn met avoir terminé de 510-32
klagen se plaindre 510-26
klant(en), de client, le 05CA
klantendienst, de service clientèle, le 08CL
klantennummer(s), het numéro de client, le 03Dial
klassiek classique 510-24
kledingstuk, het vêtement, le 510-36
kledingzaak (-zaken), de magasin de vêtements, le 03Voc
klein petit 510-14
kleren, de vêtements, les 510-27
kleur(en), de couleur, la 510-20
kleurrijk coloré, multicolore 510-36
klikken cliquer 01Gram
klimaat, het climat, le 510-36
kloppen (dat klopt) correspondre, concorder (c'est bon) 02Dial
knop(pen), de bouton, le 04Com
knutselen bricoler 510-27
koe (koeien), de vache, la 510-31
koffer(s), de valise, la - coffre à bagages, le 510- 36
koffie, de café, le 510-13
kolom(men), de colonne, la 01Op
komen venir 510-16
komen halen venir chercher 510-19
komend(e) prochain 04Dial
komisch(e) comique 05Gram
komma('s), de virgule, la 02Gram
komst, de venue, la 10CA
kon prét. de kunnen 510-26
koning(en), de - koningin(en), de roi, le - reine, la 04Tél
koningin, de reine, la 510-31
kop, de - kopje, het tasse, la 510-13
kopen (kocht - gekocht) acheter 510-11
koper(s), de - koopster(s), de acheteur, l' - acheteuse, l' 07Voc
korting(en), de remise, réduction, la 08CL
kostbaar (-bare) précieux 01CL
kostelijk (zich kostelijk amuseren) savoureux (s'amuser comme un fou) 05Com
kosten coûter 510-11
kostuum(s), het costume, le 510-36
koud froid 510-20
koud, het is froid, il fait froid 510-23
koud, het wordt froid (il commence à faire froid) 510- 23
kous, de bas (vêtement), le 510-36
kracht, de force, la 04CL
krachtig(e) (= sterk) fort 08CL
krant(en), de journal, le 510-11
krijgen (kreeg - gekregen) obtenir, recevoir, avoir 510- 22
kritisch(e) critique 07Tél
kunst, de art, l' 510-30
kunsthandelaar, de marchand d'oeuvres d'art, le 510- 30
kussen(s), het coussin, le 07CL
kust, de côte, la 01Gram
kwaliteit, de qualité, la 510-36
kwantiteit, de quantité, la 08Voc
kwart over drie 3h15 510-09
kwestie(s), de question, la 10Dial
kwijt zijn ne plus avoir 01CL

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


laat tard 510-09
laatst dernièrement 02Gram
laatste dernier 510-11
land, het pays, le 510-23
land, op het campagne, à la 510-16
landbouw, de agriculture, l' 510-31
lang long, longtemps 510-09
langskomen (kwam langs - langsgekomen) = langsgaan (ging langs - langsgegaan) passer en coup de vent (chez) 06Com
langzaam (-zame) lent(ement) 510-03
lap(pen) stof, de chiffon de tissus, le 07CL
laptop(s), de portable, le (PC) 06Gram
lastig(e) ennuyeux, difficile 510-34
later plus tard 510-16
lawaai maken faire du bruit 510-29
lawaai, het bruit, le 510-29
leeftijd, de âge, l' 510-14
leegdrinken (een glas) (dronk leeg - leeggedronken) vider (un verre) 02Gram
leerartikel(en of s), het article en cuir, l' 07CL
leerling, de élève, l' (garçon) 510-36
leerlinge, de élève, l' (fille) 510-36
leermeester(s), de maître, le 08CA
leermiddelen, de matériel éducatif, le 01CL
leerrijk(e) = leerzaam (- zame) instructif 05Voc
leerzaam (-zame) instructif 05Dial
leesoefening(en), de exercice de lecture, l' 01CL
leggen (h. gelegd) déposer 510-34
leiden mener, diriger 510-35
leidende functie(s), de fonction dirigeante, la 510- 35
leiding, de conduite, la - direction, la 510-36
Leie, de Lys, la 510-34
lekker(e) (lekkerder) = smakelijk délicieux (plus délicieux) 510-33
lenen van, lenen aan emprunter à, prêter à 510- 18
lening, de emprunt, l' 510-12
lente, de (in de lente) printemps, le (au printemps) 510- 20
lepel(s), de cuiller, la 510-36
lepeltje(s), het petite cuiller, la 510-36
leraar Duits, de professeur d'allemand, le 510- 16
leraar(s/en), de professeur, le 510-10
leren apprendre 510-10
les één leçon un 510-01
les Nederlands, de leçon de néerlandais, la 510- 10
les(sen), de leçon, la 510-01
letten op iets faire attention à quelque chose 07Tél
leuk(e) chouette, agréable 02Tél
Leuven Louvain 510-09
leven vivre 510-14
leven, het vie, la 510-16
leven, het (zijn leven lang) vie, la (toute sa vie, sa vie durant) 510-26
levendig(e) animé, vif 06Dial
levensbelang (van levensbelang zijn) vital (être vital) 09CL
leveren livrer 03CA
levering, de livraison, la 08Tél
leveringsprobleem (-blemen), het problème de livraison, le 05Gram
leveringstermijn(en), de délai de livraison, le 08Dial
leveringsvoorwaarde(en), de condition de livraison, la 08Com
lezen lire 510-10
lichaam, het corps, le 510-25
licht clair, léger 510-30
licht, het lumière, la 510-30
lichtjaar, het année lumière ,l' 05CL
lid (leden), het membre, le (d'un groupe) 510- 32
lievelingsbezigheid (-bezigheden), de occupation préférée, l' 05Com
liever plus volontiers, de préférence 510-24
liever luisteren naar préférer écouter 510-24
lift(en), de ascenseur, l' 08Com
lijdende vorm, de voix passive, la 09Gram
lijken (leek - geleken) paraître, sembler 06Dial
lijken op (leek - geleken) ressembler à 02Voc
lijn(en), de ligne, la 03Dial
likeur, de liqueur, la 510-36
linkeroor (-oren), het oreille gauche, l' 07CA
links gauche, à gauche 510-05
linksboven en haut à gauche 01CL
linksonder en bas à gauche 01CL
lint, het ruban, le 09CA
logo('s), het logo, le 07CL
loodgieter, de plombier, le 510-27
loon, het salaire, le 510-26
lopen marcher, courir 510-24
los(se) séparé, indépendant 01CL
loslaten (liet los - losgelaten) lâcher 01Op
lot(en), lotje(s), het billet de tombola, le 07Tél
louter seulement 07CL
lucht, de air, l' 510-29
luchtemissie(s), de = de uitstoot émissions dans l'air, les 04CL
luchthaven(s), de aéroport, l' 07Gram
lui(e) paresseux 04Tél
luidspreker(s), de diffuseur, le 01Op
Luik Liège 510-17
luik(en), het volet, le 05CL
luisterbegrip, het compréhension à l'audition, la 01Op
luisteren naar écouter 510-23
luisterrijk(e) somptueux 10CL
lukken réussir 03Gram
lukken (het lukte hem … te …) réussir (Il réussit à …) 510-32
lunchen déjeuner (à midi) 03Dial

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


Maakt het u iets uit? Pour vous, ça change quelque chose? 08Tél
maand, de mois, le 510-12
maandag lundi 510-17
maandelijks(e) mensuellement 07Dial
maar seulement, mais 510-14
maar = alleen seulement 510-29
maart mars 510-17
maatregel(en), de mesure, la 04Gram
maatschappij, de société, la 510-31
machineonderdeel (-delen), het pièce (détachée) d'une machine, la 05CA
mailing-list(s), de fichier d'adresses, le 07Dial
maken faire (rendre : moeilijk maken) 510- 24
man, de homme, l' 510-09
manier, de manière, la - façon, la 510-23
mantel(s), de manteau, le 510-31
markt, de marché, le 510-06
marktaandeel (-delen), het part du marché, la 09CA
Marktplein, het place du marché, la 02Com
marktsituatie, de situation du marché, la 07CL
materiaal (-alen), het matériel, le 07Dial
mededeling, de communication, la 510-36
medewerker(s), de - medewerkster(s), de collaborateur, le - collaboratrice, la 05CA
medewerking, de collaboration, la 10CL
medicus (medici), de = dokter, de médecin, le 510- 35
medisch médical 510-35
meebeslissen décider avec 09Tél
meegaan accompagner, aller avec 510-28
meekijken (keek mee - meegekeken) regarder avec (qqun) 01Gram
meekomen accompagner 510-28
meemaken (= ervaren, beleven) vivre, faire l'expérience de 10Voc
meenemen emporter 510-28
meer plus 510-19
meer dan eens plus d'une fois 510-23
meerderheid, de majorité, la 09CL
meertalig(e) polyglotte, multilingue 05Dial
meestal la plupart du temps 510-33
meeste mensen, de plupart des gens, la 510- 33
meeste, de la plupart 07Tél
meesten, de la plupart (des gens) 05Dial
meevallen (viel mee - meegevallen) se révéler mieux, aller bien 06Dial
meezitten (het zit mee) (zat mee - meegezeten) avoir de la chance (on a de la chance) 02CL
mei mai 510-17
meisje, het fille, la 510-16
melden communiquer, annoncer 09CA
melk, de lait, le 510-13
Men is (aan) iets gewoon. On est habitué à qqch. 510- 36
Meneer Doms monsieur Doms 510-01
menen signifier, vouloir dire 01Gram
mening(en), de opinion, avis, l' 01CL
mens, de être humain, l' - homme, l' 510-35
menu, het menu, le 510-13
menukaart(en), de carte, la - menu, le 02Dial
merk(en), het marque, la 07CA
merken remarquer, observer 10Dial
met avec 510-01
met behulp van à l'aide de 01Op
met Nederlandse ondertitels avec (des) sous-titres néerlandais 510-09
met vervroegd pensioen gaan (ging - gegaan) prendre sa retraite anticipée 08Com
meteen immédiatement, tout de suite 10Voc
meter, de mètre, le 510-14
mevrouw madame 510-04
middagpauze(n), de pause de midi, la 03Dial
middelgroot (-grote) moyen 05Dial
midden(s), het milieu, le - centre, le 510-30
middenste du milieu 02CL
mijden (meed - gemeden) éviter 07CL
mijl, de mille, le 510-36
mijn (voir prononciation, 3) mon, ma, mes 510- 02
mijns inziens à mon avis, selon moi 10CL
minder moins 510-16
minister(s), de ministre, le 510-16
Ministerie van buitenlandse zaken, het Ministère des affaires étrangères, le 02Com
ministerie(s), het ministère, le 510-16
minstens au moins 05Gram
minuut, de minute, la 510-06
mislukken rater, échouer 08Gram
missen rater, manquer 01Gram
misverstand(en), het malentendu, le 10Com
mobieltje(s), het gsm, le 09Dial
mode, de mode, la 510-24
modelcontract(en), het contrat modèle, le 06CL
moe fatigué 510-18
moeilijk(e) difficile 510-23
moeilijkheid (-heden), de difficulté, la 510- 29
moeite (de moeite waard zijn) peine, la (valoir la peine) 05Com
moest prétérit de moeten 510-26
moeten devoir 510-08
mogelijk(e) possible 510-13
mogelijkheid (-heden), de possibilité, la 01CL
molen(s), de moulin, le 510-31
momenteel momentanément 03Dial
monster(s), het échantillon, l' 07Dial
monument, het monument, le 510-19
mooi beau 510-17
mopje(s), het blague, plaisanterie, la 09CL
morgen demain 510-19
morgen, de ('s morgens) matin, le (dans la matinée) 510-20
motivatie, de motivation, la 10Dial
motto('s), het devise, la 04CL
mouw, de manche (d'un vêtement), la 510- 36
mouw, de (de handen uit de mouwen steken) manche, la (retrousser les manches) 09Com
muis (muizen), de souris, la 01Op
muisklik(ken), de clic de souris, le 08CL
muisknop(pen), de bouton de la souris, le 01Op
mum = minimum (in een mum van tijd) en moins de rien 04Com
muziek, de musique, la 510-24

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


na après 510-13
naaiafval, het déchets de couture, les 07CL
naam, de nom, le 510-07
naar vers 510-09
naar (de weg naar Gent) vers (la route de Gand) 510- 05
naar de weg vragen demander le chemin 510- 05
naar het schijnt à ce qu'il semble 510-26
naargelang van en fonction de, selon, conformément à 06CL
nadeel (-delen), het inconvénient, l' 01Tél
nadenken réfléchir (pensée) 510-28
nadenken (over) (dacht na - nagedacht) réfléchir (à) 02Tél
nagaan (ging na -nagegaan) contrôler 08Dial
nakijken (nagekeken) vérifier 510-30
nakomen (een afspraak nakomen) (kwam na - nagekomen) observer/tenir un rendez-vous 07Com
namaken contrefaire 510-28
namelijk en effet 07CA
namens au nom de 09Dial
nat(te) mouillé 07CL
natuur, de nature, la 510-34
natuurlijk naturel(lement) 510-16
nauwelijks à peine 510-31
nazeggen répéter 510-28
nazien (= nagaan) (zag na - nagezien) contrôler, vérifier 08Voc
Nederlander(s), de Néerlandais, le 510-31
Nederlands néerlandais (langue) 510-02
Neem me niet kwalijk. (expression) Ne le prenez pas de mauvaise part. Excusez-moi. 510-02
neen = nee non 510-01
nemen prendre 510-09
nergens nulle part 510-35
netjes proprement, poliment 09Tél
netwerk, het réseau, le 04CL
nevenbaan (-banen), de = bijbaantje(s), het travail complémentaire, le 06Dial
niemand (niemand meer) personne (plus personne) 510-16
niet ne … pas 510-02
niet genoeg pas assez 510-16
niet helemaal pas tout à fait 09Gram
niet hoeven te ne pas devoir 510-35
niet-roker, de non-fumeur, le 510-34
nieuws, het nouvelle, la - nouvelles, les 510- 11
noch … noch ni … ni 510-23
nodig hebben (had - gehad) avoir besoin de 510- 16
nodig(e) nécessaire 04Dial
noemen nommer 510-30
nog encore 510-10
nogal assez, plutôt 01Dial
noodzaken (genoodzaakt zijn) forcer, contraindre (être obligé de) 04CA
nooit jamais 08Gram
noorden, het nord, le 510-23
normaal normalement 510-10
noteren noter 04Tél
november novembre 510-17
nu maintenant (que) 07Gram
nu en dan de temps en temps 510-23
nummer(s), het numéro, le 04Dial
nummerplaat (-platen), de plaque d'immatriculation, la 09Com
nuttig(e) utile 05Voc
nylon, de/het nylon, le 510-36

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


o.a. = onder andere entre autres 01CL
ober(s), de garçon, le (café, restaurant) 510- 31
ochtendfile(s), de embouteillage matinal, l' 02Gram
oefenen s'exercer, s'entraîner 02Gram
oefening(en), de exercice, l' 06Gram
ofwel ou bien 510-23
ofwel … ofwel … soit … soit … 510-29
ogenblik(ken), het (op het ogenblik), het ogenblikje moment, le (pour le moment), le petit moment 510-03
ogenblikje(s), het instant, l' - petit moment, le 03CA
oktober octobre 510-17
om (+ heure) à (+ heure) 510-08
omdat parce que 510-19
omgaan met (ging om - omgegaan) se comporter avec, traiter 08Tél
omgang, de (met) fréquentation, la (de) 10CL
omgeving(en), de environnement, l' - cadre, le - - proches, les 03Tél
omringen entourer 510-33
omspringen met (= omgaan met) (sprong om - omgesprongen) se servir de 03CL
onafhankelijk indépendant 510-34
onbelangrijk(e) sans importance 09Tél
onbereikbaar (-bare) inaccessible 03Dial
onbezoldigd non rémunéré 06CL
onder parmi 510-35
onder begeleiding van sous la direction de, accompagné de 09Dial
onder de knie hebben (had - gehad) maîtriser 10Voc
onder die mensen parmi ces gens 510-33
onderbreken (onderbrak - onderbroken) interrompre 04Gram
ondergaan (is ondergegaan) - ondergaan (heeft ondergaan) sombrer (se coucher … pour le soleil) - subir 510-35
onderhandelen négocier 04Gram
onderhandeling(en), de négociation, la 09CA
onderhoud, het entretien, l' 07CA
onderhouden (onderhield - onderhouden) entretenir 05CA
onderling réciproquement (entre les personnes) 05Tél
onderneming, de entreprise, l' 510-34
onderscheid, het différence, la - distinction, la 510- 35
ondersteunen soutenir 04CL
ondertitel, de sous-titre, le 510-09
ondertussen = intussen entre-temps 02Gram
onderverdelen subdiviser 05Tél
ondervinding, de (= beleving, ervaring) expérience, l' 06Dial
onderweg en cours de route 510-34
onderwerp(en), het sujet, le (d'un livre, d'une conversation) 510-33
onderwerpregel(s), de (in een mail) rubrique sujet, la (dans un mail) 01Op
onderworpen zijn aan dépendre de 10Voc
onderzoek(en), het recherche, la 04CL
ongedaan maken annuler 08Dial
ongedeerd (= heelhuids) indemne, sain et sauf 02CL
ongeduld, het impatience, l' 510-18
ongeduldig impatient 510-25
ongelijk hebben avoir tort 510-25
ongemak(ken), het désagrément, le 03Dial
ongeschoolde arbeider(s), de ouvrier non qualifié, l' 510-35
ongeval, het accident, l' 510-34
ongeveer environ, à peu près 510-36
ongezond malsain 510-34
onkostenvergoeding, de remboursement de frais, le - défraiement, le 05CL
onmiddellijk = dadelijk tout de suite, immédiat(ement) 510-30
onmogelijk impossible 510-23
onovertroffen inégalé 09CL
ons, onze notre, nos 510-07
onscheidbaar (-bare) inséparable 04Gram
ontspannend reposant 06Com
ontbreken (ontbrak - ontbroken) manquer, faire défaut 06Tél
ontdekken découvrir 510-29
ontevreden insatisfait, mécontent 08Tél
onthouden (iemand iets onthouden) retenir (priver quelqu'un de quelque chose) 09CL
onthouden (onthield - onthouden) retenir, mémoriser 01Op
ontkennend négatif 510-10
ontmoeten rencontrer 510-27
ontmoeting(en), de rencontre, la 10Dial
ontplooiing, de développement, le 10Voc
ontroerend émouvant 01Gram
ontroering, de émotion, l' 510-32
ontspannen (ontspande - ontspannen) détendre 09Tél
ontstaan (ontstond - is ontstaan) prendre naissance, naître (être créé, fondé) 510-30
ontstaan (ontstond - ontstaan) apparaître, se produire 09Tél
ontstaan door (ontstond - ontstaan) être provoqué par 03Tél
ontvangen (= iets krijgen), iemand ontvangen (ontving - ontvangen) recevoir 510-07
ontvangst, de (in ontvangst nemen) réception, la (prendre livraison de, recevoir) 09CL
ontwikkelen développer 10Dial
ontwikkeling(en), de développement, le 09CA
onuitstaanbaar (-bare) insupportable 04Tél
onvoltooid verleden tijd, de prétérit, le 06Gram
onweer, het orage, l' 03Tél
onze excuses voor nos excuses pour 03Voc
oog (ogen), het oeil, l' 510-28
oog (ogen), het (iets op het oog hebben) oeil, l' (avoir quelque chose en vue) 10CL
ooit jamais, un jour 05Tél
ook aussi, également 510-01
ook geen brieven pas de lettres non plus 510- 07
oom(s), de oncle, l' 510-14
oor (oren), het oreille, l' 07CA
oorlog (oorlogen), de guerre, la 510-23
oosten, het est, l' 510-23
op bezoek en visite 510-17
op de fiets à vélo 510-20
op de Grote Markt à la Grand-Place 510-09
op de hoogte van au courant de 03Tél
op de post gaan (ging - gegaan) partir par courrier 07Dial
op de radio à la radio 510-25
op de tweede etage au deuxième étage 510- 05
op de V.R.T. à la V.R.T. 510-09
op de vergadering à la réunion 510-08
op de voet volgen suivre de tout près 03Tél
op die les à cette leçon 510-10
op die manier de cette façon 510-23
op een morgen en une matinée 510-20
op het einde à la fin 510-30
op het ogenblik pour l'instant 03Voc
op het oog en vue 02CL
op kantoor au bureau 510-07
op voorwaarde dat à condition que 07Gram
op zijn beurt à son tour 05CL
opdat afin que 07Gram
opdoen (deed op - opgedaan) acquérir 05Dial
opdragen (droeg op - opgedragen) dédier 10CL
opeens soudain 510-30
openbaar vervoer, het transports en commun, les 03Gram
opening(en), de ouverture, l' 09CA
openstellen ouvrir 09Dial
opfrissen rafraîchir 02Gram
opgeven (redenen opgeven) (gaf op - opgegeven) donner (des raisons) 07Tél
ophalen aller/venir chercher 07Gram
opheffen (hief op - opgeheven) lever 09Com
opleider(s), de formateur, le 09Dial
opleiding(en), de formation, la 510-34
opletten faire attention 05Gram
oplossen (h. opgelost) résoudre 510-29
oplossing(en), de solution, la (d'un problème) 510- 22
opname(n of s), de enregistrement, l' 01Op
opnieuw à nouveau 01Op
oppassen faire attention 510-35
oppervlakte(n/s), de superficie, la 510-36
oproepen (weer oproepen) (riep op - opgeroepen) faire revenir, rappeler 01Op
opruimen ranger, mettre de l'ordre 02Com
opschrijven (schreef op - opgeschreven) écrire, noter 03Gram
opstaan (stond op - opgestaan) se lever 07Gram
opstel(len), het rédaction, la 07Voc
opsturen envoyer (par courrier) 04Dial
optimist, de optimiste, l' 510-32
optimistisch(e) optimiste 06Dial
opzicht, het (in dat opzicht) point de vue, le (à cet égard) 08Tél
opzicht, het (In welk opzicht?) point de vue, le (A quel point de vue ?) 10Tél
opzoeken (zocht op - opgezocht) (re)chercher, regagner 01CA
ordenen ranger 07Gram
order(s), de commande, la 03CA
organiseren organiser 04CL
oud vieux, âgé 510-14
ouvreuse, de ouvreuse, l' 510-36
over een paar dagen dans quelques jours 510- 25
over het algemeen en général 510-36
over koetjes en kalfjes praten parler de la pluie et du beau temps, de tout et de rien 02Gram
over tien jaar dans dix ans 510-20
overal partout 510-31
overbrengen (groeten) (bracht over - overgebracht) transmettre (le bonjour) 06Com
overdrijven (overdreef - overdreven) exagérer 04Gram
overeenkomen met (kwam overeen - overeengekomen) se mettre d'accord avec 07Voc
overeenkomst, de contrat, le 05CL
overgaan tot (ging over - overgegaan) passer à 09CL
overheen gaan (ging - gegaan) passer dessus 01Op
overig(e) autre, restant 04Dial
overigens par ailleurs 02CL
overkant, de autre côte, l' 02Com
overkomen (iemand iets) (overkwam - overkomen) arriver à (qqch à qqun) 04Com
overleggen (overlegde - overlegd) délibérer sur, négocier 09Tél
overmaken (aanvragen overmaken) transmettre (transmettre les demandes) 05CL
overnemen (overgenomen) reprendre (un commerce) 510-30
overrijden (h. overreden) écraser (en roulant) 510- 35
overschakelen naar passer à 09Dial
overstroming(en), de inondation, l' 03Tél
overtreffende trap, de le superlatif 05Gram
overtuigen (h. overtuigd) persuader, convaincre 510- 34
overuren maken faire des heures supplémentaires 510- 34
overweg kunnen (met iemand) s'entendre avec qqun 02Gram
overzicht, het vue d'ensemble, la - aperçu, l' 08CL
overzichtelijk(e) clair 08CL

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


paars mauve 510-20
pad(en), het sentier, le 510-34
pakje sigaretten, het paquet de cigarettes, le 510- 11
paperclip(s), de trombone, le 05Gram
papier, het papier, le 510-26
paraplu('s), de parapluie, le 510-36
park, het parc, le 510-24
partij(en), de lot, le 03CA
pas seulement, à peine 510-14
pas op fais attention 510-35
passagier(s), de passager, le 510-35
passen bij, horen bij correspondre à 01Op
pauze (n of s), de interruption, l' - pause, la 01CA
pechstrook (-stroken), de bande d'arrêt d'urgence, la 02CL
per maand par mois 510-12
per se absolument 04Tél
percent, het taux d'intérêt, le 510-12
percent, procent, ten honderd pour cent (%) 510- 22
personeel, het personnel, le 05Dial
personeelsblad(en), het journal du personnel, le 03CL
personeelslid (-leden), het membre du personnel, le 05Dial
personenwagen, de auto(mobile), l' - voiture, la 510- 30
persoon (-sonen), de personne, la 510-19
persoonlijk(e) personnel 01Tél
persoonlijke toets(en), de touche personnelle, la 09Tél
pessimist, de pessimiste, le 510-12
pijn doen faire mal 510-25
plaats, de place, la - emploi, l' 510-16
plaatselijk(e) local 02Tél
plaatsen mettre, placer 510-25
plan, het plan, le 510-31
plannen prévoir, projeter, planifier 05Tél
plein(en), het place (publique), la - plaine, la 510- 20
plezier, het plaisir, le 510-26
plots soudain(ement) 02Tél
poging(en), de essai, l' 01Gram
politiek, de politique, la 02Dial
pols(en), de poignet, le 06Tél
polsklachten, de problèmes de poignet, les 06Tél
port, de porto, le 02Com
portret, het portrait, le 510-30
positief (-tieve) positif 03Tél
post, de emploi, l' - courrier, le 510-31
postkamer(s), de service de tri (du courrier), le 05CA
postkantoor, het bureau de poste, le 08Voc
postorderbedrijf (-bedrijven), het entreprise de vente par correspondance, l' 07Tél
postzegel(s), de timbre, le 08Voc
prachtig magnifique 510-28
prak (in de prak) (en bouillie, bousillé) 02CL
praktisch(e) pratique 03Tél
praten over parler de 510-08
precies (precieze) précis 510-12
prefereren préférer 02Tél
presentatie(s), de présentation, la 01Voc
prettig(e) agréable 05Tél
preventie, de prévention, la 04CL
prijs (prijzen), de prix, le 510-19
prijslijst(en), de liste des prix, la 04Dial
printer(s), de imprimante, l' 05Gram
proberen essayer 510-25
probleem, het problème, le 510-16
produceren produire 510-30
product(en), het produit, le 02Dial
proefles(sen), de leçon à l'essai, la 01CL
programma('s), het programme, le 510-24
publiceren publier 510-35
publiek, het public, le 09Dial
pull-over, de (pullover, de) pull-over, le 510- 36
punt (geen punt) (de rien) 03CA
punt(en), het point, le 09Dial

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


raad van bestuur, de conseil d'administration, le 09CL
raadplegen consulter 04CL
raken toucher, atteindre 510-25
receptie, de réception, la 05Dial
rechtdoor tout droit 510-05
rechteroor, het oreille droite, l' 07CA
rechts droite, à droite 510-05
rechtsboven en haut à droite 01CL
rechtsonder en bas à droite 01CL
rechtstreeks (= direct) directement 06CL
reconstrueren reconstruire 03Com
redding, de sauvetage, le 510-35
reddingsboot, de bateau de sauvetage, le 510- 35
redelijk(e) raisonnable 09CA
reden, de (redenen) raison, la - motif, le 510- 33
reeds = al déjà 510-31
reeks(en), de série, la 01CL
regel(s), de règle, la - ligne, la 02CA
regelen régler, solutionner 03Gram
regelmatig régulièrement 07Dial
regelrecht directement 07CL
regen, de pluie, la 510-24
regenen pleuvoir 510-20
regenjas, de imper(méable), l' 510-36
regering, de gouvernement, le 510-31
reis, de voyage, le 510-12
reisbureau(s), het agence de voyage, l' 510- 34
reistijd(en), de temps de déplacement, le 01CL
reizen voyager 08CA
rekenen op compter sur 510-27
rekening houden met (hield - gehouden) tenir compte de 05Gram
relatie(s), de relation, la 08Tél
rendabel(e) rentable 07CL
rendement, het rendement, le 510-08
repareren réparer 510-27
repliek(en), de réplique, la 01Op
reserveren réserver 510-34
restaurant, het restaurant, le 510-06
resultaat (-taten), het résultat, le 510-30
richten (het oog richten op) diriger (porter son regard sur) 09CA
richtlijn(en), de directive, la 04Gram
rijbewijs (-bewijzen), het permis de conduire, le 02Gram
rijden rouler (avec un véhicule) 510-16
rijk riche 510-24
Rijksmuseum, het Musée royal, le 02Gram
rijstrook (-stroken), de bande de circulation, la 02CL
ritme(n/s), het rythme, le 510-10
rivier, de rivière, la - fleuve, le 510-25
roepen (riep - geroepen) appeler 02Dial
roken fumer 510-12
rol(len), de rôle, le 01Op
Romaans roman (adj .) 510-34
roman, de roman, le 510-24
Romeins romain 510-29
rommelmarkt, de marché aux puces, le 07Tél
rondje(s), het tournée, la 02Voc
rondleiding(en), de visite guidée/commentée, la 05Dial
rood rouge 510-13
rooskleurig(e) rose 09Tél
rug, de dos, le 06Tél
rugklachten, de problèmes de dos, les 06Tél
ruim un peu plus de, passé 01CL
ruimte, de espace, l' 04Dial
rusten se reposer 510-25
rustig doucement, calmement, à son aise 510- 25

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


saai(e) ennuyeux 02Gram
samenstelling, de composition, la 08Tél
samenvatten résumer 09CL
samenwerking(en), de coopération, la - collaboration, la 04CL
schade, de dégâts, les 03Tél
schaduw, de ombre, l' 510-29
scheerapparaat (-raten), het rasoir électrique, le 07CA
scheermesje(s), het lame de rasoir, la 07CA
scheerzeep, de savon à raser/à barbe, le 07CA
scheidbaar (-bare) séparable 04Gram
Schelde, de Escaut, l' 510-28
scheren - schoor - geschoren raser 07CA
scherm(en), het écran, l' 02Voc
schieten (te binnen schieten) (schoot - geschoten) tirer (venir soudain à l'esprit) 09CL
schijn, de (schijn bedriegt) apparence, l' (les apparences sont trompeuses) 07CA
schijnen (scheen - geschenen) briller (soleil) 510- 29
schijnen (scheen - heeft geschenen) sembler 510- 23
schikken convenir 07Com
schilder, de peintre, le 510-27
schilderachtig pittoresque 510-29
schilderen peindre 510-28
schitterend(e) brillant, fantastique 07Tél
schoen, de chaussure, la - soulier, le 510-33
schoon (schone) propre 07CL
schouwburg, de théâtre, le 510-36
schrijven écrire 510-10
schrikken (schrok - geschrokken) avoir peur 02CL
schuld(en), de faute, la - dette, la 06Gram
secretaresse, de secrétaire, la 510-03
secretariaat, het secrétariat, le 05CL
secretaris, de secrétaire, le 510-03
seintje(s), het signal, le - signe, le 06Dial
seizoen, het saison, la 510-20
selectieprocedure(s), de procédure de sélection, la 05CL
selectieverantwoordelijke, de responsable de la sélection, le 05CL
september septembre 510-17
sessie(s), de session, la 10Dial
sfeer, de atmosphère, l' 510-26
sigaret(ten), de cigarette, la 510-11
sinds depuis (que) 510-27
slaapkamer(s), de chambre à coucher, la 510- 36
slag, de (aan de slag gaan) se mettre au travail 01Dial
slagen réussir 05Com
slecht mauvais, mal 510-18
slechts = alleen = maar seulement 510-35
slechtst, het le plus mauvais, le pire 510-35
slok, de - slokje, het gorgée, la 510-36
sluis (sluizen), de écluse, l' 510-28
sluiten (sloot/sloten - gesloten) fermer 510- 28
smal étroit 510-29
sneeuw, de neige, la 510-23
sneeuwen neiger 510-24
snel rapide 510-19
snel(le) (zo snel mogelijk) rapide (aussi vite que possible) 03CA
snufje(s), het trouvaille, la - gadget, le 07CA
soep, de soupe, la 510-13
sollicitatiegesprek(ken), het entretien d'embauche, l' 03CL
solliciteren solliciter 06Tél
som, de somme, la 510-22
sommige certains, quelques 510-31
soms parfois 510-17
soort(en), het/de sorte, la 04Dial
sorteren trier 05CA
Spaans espagnol (la langue) 510-01
Spanje Espagne 510-19
sparen épargner 510-18
specifiek(e) spécifique 09Dial
speech(es of en), de discours, le 09CA
spelen jouer 510-29
spieken tricher 01Op
spijt hebben (van iets spijt hebben) regretter 510- 33
spijt me, het regrette, je 510-18
spijt, de (tot mijn grote spijt), het spijt me regret (à mon grand regret), je regrette, je suis désolé 03Voc
spijten (het spijt hem dat) regretter (il regrette que) 510-20
spijten (het spijt me) (speet - gespeten) regretter (je regrette), être désolé 03Dial
spoedig rapidement 07Dial
spontaan spontané 09Com
sportevenement(en), het événement sportif, l' 10CL
sportliefhebber(s), de amateur sportif, l' 10CL
sprake zijn van être question de 10CL
spreekster(s), de oratrice, l' 09Gram
spreekt, u parlez, vous 510-01
spreekt, ze parle, elle 510-01
spreken parler 510-02
spreker(s), de orateur, l' 09Dial
sprookje(s), het conte de fée, le 510-31
staan op (stond - gestaan) insister pour obtenir, exiger 08Tél
Staatsblad, het Moniteur, le 510-32
stad (steden), de ville, la 510-14
stadhuis (-zen), het hôtel de ville, l' 510-16
stadium, het stade, le 09CA
stage lopen (liep - gelopen) être en stage, faire son stage 05CA
stageaanbod, het offre de stage, l' 06CL
stageovereenkomst(en), de le contrat de stage 06CL
stand(s), de stand, le 04Dial
standpunt(en), het point de vue, le 09Com
stap(pen), de pas, le - étape, l' 05CL
stapel(s), de pile, la 05Gram
start, de début/démarrage/départ, le 09CA
station(s), het gare, la 510-05
steeds constamment 510-31
steeds = altijd toujours 510-33
steeds meer de plus en plus 05Gram
steken (= stoppen) (stak - gestoken) mettre 03CL
stellen (een probleem stellen) poser (poser un problème) 510-26
stellen (een vraag) poser (une question) 510- 10
sterftecijfer(s), het taux de mortalité, le 510- 35
sterk fort, puissant 510-28
sterven (stierf - gestorven) mourir 09CL
steun, de soutien, le 09CL
stichten fonder 510-26
stichter, de fondateur, de 510-30
stijgen (steeg - gestegen) augmenter, monter 08Gram
stilstaan (stond stil - stilgestaan) être à l'arrêt 02CL
stilte, de silence, le 09CL
stimulans(en), de stimulant, le - encouragement, l' 06Dial
stimuleren stimuler 10CL
stipt précis 10CA
stoel, de chaise, la 510-34
stof, de (stof, het) matière, la (poussière, la) 10CA
stofzuigen (stofzuigde - gestofzuigd) passer l'aspirateur 07Gram
stoppen stopper, (s')arrêter - mettre 510-25
storen déranger 04Com
storing(en), de incident, l' - perturbation, la 03Dial
storm(en), de tempête, la 03Tél
straat, de rue, la 510-05
straks tout à l'heure 02Gram
streek, de région, de 510-33
streng(e) sévère 09Com
strenge winter, een rude (un hiver) 510-23
streven naar tendre vers, ambitionner 07CL
strijd tegen, de lutte contre, la 510-31
stroom, de courant (eau, électricité), de 510- 28
studentenjob(s), de travail d'étudiant, le 06Dial
studeren étudier 510-16
studierichting(en), de option, l' 05CL
studies, de études, les 510-16
stuk(ken), het morceau, le - pièce, la 05Gram
sturen envoyer 510-31
succesvol(le) réussi, plein de succès 09Dial
suggestie(s), de suggestion, la 01CL
suiker, de sucre, le 510-11
synthese (n/s), de synthèse, la 510-10

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


taak (taken), de devoir (école), le - tâche, la 510- 17
taal (talen), de langue, la 510-23
taalvaardigheid (-heden), de compétence linguistique, la 10Dial
tab(s), de onglet, l' 08CL
tabel(len), de tableau, le 01Op
talrijk(e) nombreux 09Com
tanken faire le plein (de la voiture) 08Voc
tante(s), de tante, de 510-14
taxichauffeur(s), de chauffeur de taxi, le 510- 36
te veel trop 510-11
te weinig trop peu 510-12
te woord staan (iemand te woord staan) (stond - gestaan) recevoir qqun 06CA
team(s), het équipe, l' 03CL
technicus (-ci), de technicien, le 03Dial
techniek, de technique, la 510-30
technisch(e) technique 02CL
teen, de orteil, l' 510-25
tegelijk en même temps 510-35
tegemoet zien (zag - gezien) attendre, envisager 03CA
tegen contre 510-25
tegenkomen (kwam tegen - tegengekomen) rencontrer 01CL
tegenover contre, en face de 510-35
tegenwoordig actuellement 06Dial
teken(s), het signe, le 06Dial
tekenen dessiner, signer 07Gram
tekst, de texte, le 510-01
telefoniste(n), de téléphoniste, la 05Dial
telefoon, de téléphone, le 510-03
telefoonaansluiting(en), de raccordement téléphonique, le 04Dial
telefoongesprek(ken), het conversation téléphonique, la 01Op
telegram, het télégramme, le 510-31
temeer daar d'autant plus que 02CL
ten aanzien van quant à, à l'égard de 08Com
ten minste au moins 510-29
ten uitvoer brengen/leggen (bracht - gebracht) exécuter 08Voc
tenminste en tout cas, du moins 510-30
tenslotte finalement, somme toute 02CL
tentoonstelling, de exposition, l' 02Gram
ter hoogte van à hauteur de 02CL
ter plaatse sur place 510-34
terecht à sa place 05CL
terechtkunnen s'adresser à, pouvoir entrer 09Dial
terras, het terrasse, la 510-23
terroriseren (h. geterroriseerd) terroriser 510- 36
terugbellen rappeler 03Dial
terugblik(ken), de rétrospective, la 10Tél
terugblikken, terugblikken op iets regarder en arrière, passer qqch en revue 10Dial
terugkerend récurrent 08CL
terwijl tandis que, pendant que 510-35
tevens (= ook, daarbij) aussi, en même temps, également 08Dial
tevreden zijn over être content de 510-24
textielafval, het les déchets de tissus 07CL
thuis maison, à la 510-17
thuisbrengen (h. thuisgebracht) ramener chez soi 510- 36
thuishoren avoir sa place 04Voc
tien en een half dix et demi 510-12
tiental minuten, een dizaine de minutes, une 510- 20
tiental, het dizaine, la 510-33
tijd, de temps, le 510-14
tijd, de (van tijd tot tijd) temps, le (de temps en temps) 02Dial
tijdens durant 01CA
tijdig qui se fait à temps 09CL
tijdje, het (een tijdje) temps, le (un petit temps) 01Dial
tijdschema('s), het programme, le 09Voc
tijdschrift(en), het magazine, le 02Tél
tip(s), de = wenk(en), de conseil/tuyau, le 04Dial
titel, de titre, le 510-09
toast, de (een toast uitbrengen) toast, le (porter un toast) 09CA
toch néanmoins, cependant, quand même 510- 14
toegang hebben tot avoir accès à 09Voc
toegeven (gaf toe - toegegeven) avouer, admettre, concéder 02Dial
toekomst, de (in de toekomst) avenir, l' (à l'avenir) 10Tél
toen alors 01Dial
toeristisch(e) touristique 04CA
toespraak (-spraken), de allocution, l' - discours, le 03Gram
toespreken (iemand toespreken) (sprak toe - toegesproken) s'adresser à (qqun) 02Voc
toestand, de situation, la 510-33
toestel(len), het appareil, l' 06CA
toesturen, opsturen, verzenden (verzond - verzonden) envoyer 07Dial
toevallig(e) par hasard 04Com
toeverlaat, de secours ultime, le 09CL
toevoegen ajouter 10Tél
toewensen souhaiter 09Dial
toneelstuk(ken), het pièce de théâtre, la 01CA
tonen montrer, manifester 510-31
topvorm (in topvorm) forme (en pleine forme) 08Com
toren(s), de tour, la 510-29
tot jusque 510-09
tot nu toe jusqu'à présent 510-25
tot op de draad versleten entièrement usé 07CL
Tot uw dienst A votre service. 510-05
tot ziens au revoir 510-17
totdat = tot jusqu'à ce que 510-35
traag lent 01CA
traditiegetrouw fidèle à la tradition 07CL
trakteren offrir, payer (un verre, un repas) 02Voc
trap(pen), de escalier, l' 05Gram
treffend frappant 510-35
trefwoord(en), het mot clé, le 08CL
trein, de train, le 510-09
treinkaartje(s), het ticket / billet (pour le train), le 510- 34
trek hebben in (had - gehad) avoir envie de 03Gram
trek(ken), de (karaktertrekken) trait, le (traits de caractère) 02Voc
trots (trots zijn op) fier (être fier de) 05Dial
trouw(e) fidèle 09CL
trouwens d'ailleurs 01CA
tuin, de jardin, le 510-23
turnles, de leçon de gymnastique, la 510-25
tv-journaal (-nalen), het journal télévisé, le 02Dial
tv-kijken (keek tv - tv-gekeken) regarder la télé 510- 17
tv-toestel, het téléviseur, le 510-17
twee deux 510-02
tweedaags(e) d'une durée de deux jours 10CL
tweede deuxième 510-02
type(n of s), het type, genre, le 05Tél
typen taper à la machine 03Gram
typiste, de dactylo(graphe), la 510-01

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


U vous (singulier ou pluriel : forme polie) 510- 01
u bent er vous y êtes 510-09
U kan mij (ou me) dan helpen. Vous pouvez m'aider alors. 510-02
uitrusten se reposer 03Gram
uit hors de 510-17
uit elkaar plaatsen écarter 510-25
uitbreiden (zich uitbreiden) agrandir, développer (s'agrandir, se développer) 06Dial
uitbreiding(en), de extension, l' 09CA
uitbrengen (een toast uitbrengen op iemand) (bracht uit - uitgebracht) porter (porter un toast à qqun) 09CA
uitdaging, de défi, le 01CL
uitdoen enlever, défaire (vêtements) 510-28
uitdoen (de tv) (deed uit - uitgedaan) éteindre (la TV) 05Gram
uitdrukken exprimer 07Voc
uitdrukking, de expression, l' 510-10
uiteenzetting(en), de exposé, l' 09Dial
uiterlijk au plus tard 06CL
uitgaan sortir (pour s'amuser) 510-28
uitgebreid(e) étendu, vaste 01CL
uitgeven (geld) (gaf uit - h. uitgegeven) dépenser (de l'argent), éditer (livres) 510-35
uiting, de (tot uiting komen) expression, l' (s'exprimer) 09CL
uitkijken naar (de vakantie) aspirer (aux vacances) 10Gram
uitkomen (dat komt goed uit) s'arranger, tomber (ça s'arrange/tombe bien) 07Com
uitkomen (kwam uit - uitgekomen) s'en sortir 02CL
uitlaten (liet uit - uitgelaten) (= niet aansteken) ne pas allumer (littéralement : laisser éteint) 09Dial
uitleg, de explication, l' 09Dial
uitleggen expliquer 04Tél
uitnodigen inviter 02Gram
uitnodiging(en), de invitation, l' 01CA
uitpraten parler jusqu'au bout 01Gram
uitproberen essayer 08CL
uitputten épuiser 07Dial
uitrekenen calculer 510-28
uitrusten se reposer 510-29
uitspreken prononcer 510-28
uitstappen descendre (d'un véhicule) 02CL
uitstekend excellent 510-34
uitstellen reporter 08Dial
uittrekken (trok uit - uitgetrokken) enlever, ôter (vêtement) 510-31
uitverkoop, de liquidation, la - solde, le - période des soldes, la 07Tél
uitvoeren exécuter 04Gram
uitwisseling(en), de échange, l' 04CL
uitzending(en), de programme, le 10Gram
universiteit, de université, l' 510-16
updaten (updatete - geüpdatet) mettre à jour 10CL
uur, het heure, l' 510-08

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


V.R.T. = Vlaamse Radio-Televisie Radio-Télévision Flamande 510-09
vaak souvent 04Gram
vakantie, de vacances, les 510-18
vakantieplan(nen), het projet de vacances, le 02Tél
vallen (viel - is gevallen) tomber 510-28
van de 510-01
van belang zijn être important 510-34
van buiten de mémoire 510-10
van daaruit de là 05CA
van dienst zijn être utile 01CL
van harte de tout coeur 09CA
van invloed zijn op avoir une influence sur 10Tél
van plan zijn te + infinitief avoir l'intention de 510- 24
van tevoren à l'avance 05Com
vanaf à partir de 07Dial
vanavond ce soir 510-09
vandaag aujourd'hui 510-08
vandaan (20 minuten van zijn huis vandaan) de (à 20 minutes de sa maison) 510-20
vanmiddag après-midi, cet(te) 510-10
vanmorgen ce matin 04Dial
vanzelf spreken aller de soi 510-22
vanzelfsprekend évident, évidemment 08Dial
varen (voer- gevaren) naviguer 510-28
vast(e) (een vaste baan) fixe (un emploi fixe/stable) 06Dial
vast(e) (een vaste klant) fidèle (un client fidèle) 04Dial
vechten (vocht - heeft gevochten) lutter, se battre 510- 32
veel beaucoup 510-12
veeltalig(e) (= meertalig) multilingue 05Voc
veelvuldig(e) multiple 05CL
veertien dagen quinze jours 510-19
veilig(e) sûr, en sécurité 510-28
veld(en), het champ, le 510-31
veld, op het champs, dans les 510-16
ver loin, lointain, distant 510-14
veranderen changer 510-24
verantwoordelijk zijn voor être responsable de 09Tél
verantwoordelijke, de responsable, le (la) 03CL
verband(en), het (in verband met) rapport/lien, le (en rapport avec) 04Dial
verbeteren corriger 03Gram
verbieden (verbood - verboden) interdire 09Com
verbinden (verbond - heeft verbonden) relier 510- 32
verblijf (verblijven), het séjour, le 10CL
verbreden élargir 05CL
verbruiken (h. verbruikt) consommer 510-22
verbruikersunie(s), de union de consommateurs, l' 07CL
verdedigen (h. verdedigd) défendre (prendre la défense) 510-35
verdelen partager 05Tél
verdenken (verdacht - verdacht) soupçonner 07CL
verdere vragen plus amples questions 04CL
verdienen (geld) gagner (de l'argent, en travaillant), mériter 05Gram
verdieping(en), de étage, l' 05Dial
verdwijnen (verdween - verdwenen) disparaître 01Op
Verenigde Staten, de (= de V.S.) Etats-Unis, les 510- 35
vereniging(en), de association, l' 510-31
vergadering(en), de réunion, la 510-08
vergelijken (vergeleek - vergeleken) comparer 510- 10
vergelijkende trap, de degré de comparaison, le 05Gram
vergemakkelijken faciliter 07CL
vergeten (vergat/vergaten - vergeten) oublier 510- 28
vergevorderd avancé 09CA
vergissing(en), de erreur, l' 04Com
vergroten agrandir, grandir 04CL
verhaal, het récit, le 510-30
verhelpen (iets verhelpen) (verhielp - verholpen) (remédier à, réparer) 03Tél
verhuizen déménager 07Gram
verifiëren vérifier 08Dial
verjaardagscadeau(s), het cadeau d'anniversaire, le 08Voc
verkeer, het trafic, le 510-29
verkeerd mal, de travers, faux 510-23
verkeersregel(s), de - verkeersreglement, het code de la route 02Gram
verkeersveiligheid, de sécurité routière, la 02CA
verkiezen (verkoos - verkozen) élire, choisir 09CL
verklaren expliquer 510-33
verklaring, de explication, l' 510-30
verkoop, de vente, la 05Dial
verkoopafdeling, de service des ventes ,le 05Dial
verkoopvoorwaarden, de conditions de vente, les 07CL
verkopen (verkocht - verkocht) vendre 510- 16
verkoper(s) - verkoopster(s), de vendeur, le - vendeuse, la 03Dial
verlangen (naar) désirer 04Dial
verlaten (verliet - h. verlaten) quitter 510-31
verleden jaar l'année passée 510-29
verliezen (verloor -h. verloren) perdre 510- 35
verlopen (verliep - verlopen) se dérouler 06Dial
vermelden mentionner 01Op
verminderen diminuer 08Dial
vermoedelijk probable(ment) 09Tél
vermoeden supposer, soupçonner 04Dial
veronderstellen supposer 04Dial
verontschuldiging(en), de excuse, l' 07Dial
verpakken emballer 04CL
verpakkingswerk, het le travail d'emballage 08Dial
verplaatsen (h. verplaatst) déplacer 510-34
verplicht(e) obligatoire 01CL
verplichten obliger 01Gram
verrassen surprendre 01Gram
verrassing(en), de surprise, la 04CL
vers(e) frais 05Gram
verscheidene = verschillende divers, plusieurs, différents 510-32
verscheidene talen plusieurs langues 510-23
verschijnen (verscheen - is verschenen) paraître (un journal, un livre), apparaître 510-32
verschil(len), het différence, la 510-19
verschillend(e) différent 510-25
verschrikkelijk(e) terriblement, vraiment 04Com
versieren (wij hebben het versierd) (on y est arrivé) 02CL
verslaafd zijn aan ne pas pouvoir se passer de, être intoxiqué 09CL
verspreiden répartir, disséminer, distribuer, répandre 04CL
versta, ik (infinitif : verstaan) comprends, je (comprendre) 510-02
verstandig intelligent 510-30
vertalen traduire 510-28
vertaling, de traduction, la 07Gram
vertegenwoordigen représenter 04CA
vertegenwoordiger, de (de vertegenwoordigster) représentant, le (la représentante) 04CL
vertellen raconter 510-26
vertraging(en), de retard, le 03CA
vertrek, het départ, le 510-36
vertrekken - vertrok - vertrokken partir 510- 09
vertrouwen, het (vertrouwen) confiance, la (avoir confiance en) 06Dial
vervangen (verving - vervangen) remplacer 04Tél
vervanging, de remplacement, le 08Dial
vervelend ennuyeux 510-23
vervoer, het transport, moyen de transport, le 02CL
vervolg, het suite, la 510-30
vervuiling, de pollution, la 04CL
verwachten (iets) (s')attendre à, espérer qqch 510- 32
verwachting, de espérance, l' - attente, l' 510- 35
verwarmen (h. verwarmd) chauffer 510-36
verwarming, de chauffage, le 510-36
verwelkomen (verwelkomde - verwelkomd) accueillir 09Dial
verwerking, de traitement, le - transformation, la 04CL
verwerven (verwierf - verworven) obtenir, acquérir 07CL
verwijderen effacer 10CL
verzekeren assurer 01CL
verzekering, de assurance, l' 03Tél
verzenddatum(s of -data), de la date d'envoi 08Dial
verzenden (verzond - verzonden) envoyer 03Tél
verzetten reporter 07Com
verzoeken (verzocht - verzocht) prier de, inviter à 06CL
verzorgen assurer 09Dial
vest, het gilet, le 510-36
vestigen implanter, installer 05Tél
vestiging(en), de implantation, l' 01Tél
vetgedrukt(e) en caractères gras 04Gram
vetgehalte, het teneur en matières grasses, la 07CL
Veurne Furnes 510-01
vier quatre 510-04
vierdaags(e) de quatre jours 10Gram
vierde quatrième 510-04
vierkant(e) (vierkante meter) carré (mètre carré) 510- 36
vijf cinq 510-05
vijfde cinquième 510-05
vijfendertigjarig âgé de 35 ans 510-35
vinden trouver 510-18
visser, de pêcheur, le 510-31
vlak(ken), het plan, le 05CL
vlakbij tout près 10Gram
vlees, het viande, la 510-13
vliegtuig, het avion, l' 510-19
vloeien couler (liquide) 510-28
vloer, de (over de vloer komen) (kwam - gekomen) sol/plancher, le (fréquenter) 08CA
vlug(ger) vite (plus vite) 510-25
voetbalspullen, de équipement de foot, l' 07Gram
voetbalstadion(s), het stade de football, le 10CL
vol rempli de 510-30
vol boeken réserver entièrement 04Dial
vol licht plein / rempli de lumière 510-30
volbrengen (volbracht - volbracht) exécuter 08Voc
voldoen aan (voldeed - voldaan) satisfaire à, répondre à 08Tél
voldoende suffisant 04Dial
volgen suivre 510-17
volgend(e) (volgend jaar) suivant, prochain (l'année prochaine) 510-17
volgende dag, de lendemain, le 510-34
volgens selon 06Gram
volgorde, de ordre (de succession), l' 02Gram
volk(en - eren), het peuple, le 510-35
volksmensen, de gens du peuple, les 510-35
volledig (= helemaal) entièrement 03CL
volstaan (volstond - volstaan) suffire 04Voc
voltooid deelwoord, het participe passé, le 01Gram
voltooid tegenwoordige tijd, de passé composé, le 08Gram
volume, het volume, le 510-35
voor pour 510-11
voor de lol pour le plaisir, pour rire 03Tél
voor het laatst la dernière fois 01Tél
voor, voordat avant que 07Gram
vooral surtout 510-20
voorbeeld(en), het exemple, l' 510-23
voorbereiden préparer 01Op
voorbij devant, le long de 510-33
voorbijlopen (het huis) passer devant (la maison) 510- 33
voorbijrazen passer en trombe, foncer 02CL
voorbijrijden (is voorbijgereden) passer 510- 29
voordat avant que 510-29
voordeel (-delen), het avantage, l' 510-29
voordelig(e) avantageux 07CL
voordoen (zich voordoen) (deed voor - voorgedaan) arriver, survenir, se présenter 03CA
voordracht(en), de conférence, la 01Voc
voorgedrukt(e) pré-imprimé 07Tél
voorkeur(en), de (de voorkeur geven aan) préférence, la (donner la préférence à) 02Dial
voorkeurtarief (-tarieven), het tarif préférentiel, le 07CL
voorkomen se produire 04Gram
voorkomen (voorkwam - voorkomen) prévenir, empêcher, éviter 04Gram
voorleggen soumettre 09Tél
voornaam, de prénom, le 510-14
voornaamste (het/de) plus important, le - principal, le - essentiel, l' 04CL
voornaamwoord(en), het pronom 06Gram
voornaamwoordelijk bijwoord, het adverbe pronominal, l' 10Gram
voornamelijk (= vooral, hoofdzakelijk) principalement 04CL
voorproefje(s), het avant-goût, l' 01Op
voorraad (-raden), de stock, le - approvisionnement, l' 03CA
voorradig (= in voorraad) de stock 07Voc
voorspellen prédire 04Gram
voorsprong, de avance, l' 05CL
voorstel(len), het proposition, la 510-34
voorstellen (h. voorgesteld) proposer 510-32
voorstelling(en), de représentation, la 01Gram
voortaan dorénavant 08CL
vooruitgang, de progrès, le 10Com
voorwaarde(n), de condition, la 510-28
voorwaarts en avant 510-25
voorzetsel(s), het préposition, la 02Gram
voorzichtig prudent 510-22
voorzien (voorzag - voorzien) prévoir 06CL
vorig(e) précédent 510-26
vorm(en), de forme, la 510-24
vormingscentrum (-centra), het centre de formation, le 01Tél
vraagbaak, de personne ressource, la - encyclopédie vivante, l' 09CL
vraagteken(s), het point d'interrogation, le 01Op
vraagwoord(en), het mot interrogatif, le 04Gram
vrachtwagen(s), de camion, le 510-29
vragen demander 510-05
vragenronde(n), de tour de table pour poser des questions, le 10CA
vrede, de paix, la 510-35
vredestijd, de temps de paix, le 510-35
vreemd(e) étrange 05Gram
vreemde taal (talen), de langue étrangère, la 05Gram
vreemdeling, de étranger (personne), l' 510- 33
vrezen (h. gevreesd) craindre 510-34
vriend(in), de ami(e), l' 510-17
vriendelijk(e) aimable, amical, sympathique, convivial 510-29
vrij libre 510-31
vrijaf hebben être en congé 01Gram
vrijdag vendredi 510-17
vrijkomen (is vrijgekomen) se libérer, devenir vacant 510-31
vroeg tôt 510-17
vrouw, de femme, la 510-09
vuil sale 510-27

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


waaier, de (aan) éventail, l' (de) 01CL
Waals(e) wallon 04CA
waar 510-05
waar vrai 510-17
waarheid (waarheden), de vérité, la 02Dial
Waarmee kan ik u helpen? Que puis-je pour vous? 510- 03
Waarmee kan ik u van dienst zijn ? (expression) En quoi puis-je vous être utile ? 510-02
waarom pourquoi 510-09
waarschijnlijk vraisemblable(ment), probablement 510- 29
waarschuwen voor avertir de 07CL
waarvoor? pour quoi? 510-16
wacht, de garde, la 510-30
wachten op attendre 510-18
wachtwoord(en), het mot de passe, le 01CL
wagen, de voiture, la 510-17
wandelen se promener 510-24
wanneer quand 510-19
want car 510-18
warm chaud 510-20
wasmachine(s), de lave-linge, le 07Gram
wat ce que 510-19
wat anders quelque chose d'autre 510-24
water, het eau, l' 510-23
watergebruik, het usage de l'eau, l' 04CL
waterleiding, de conduite d'eau (potable), la 510- 36
Waterstaat, de ministère qui s'occupe des voies d'eau, le 510-31
webmeester(s), de webmaster, le 10CL
webpagina('s), de page web, la 08CL
website(s), de site web, le 04Dial
wederkerend voornaamwoord, het pronom réfléchi, le 07Gram
week, de semaine, la 510-17
weer de nouveau 510-12
weer eens encore une fois 510-28
weer, het temps, le 510-18
weg (wegen), de chemin, le 510-29
wegklikken faire disparaître en cliquant 01Op
weglaten (liet weg - weggelaten) omettre 10Tél
weglopen (liep weg - weggelopen) partir en courant, s'enfuir 01Gram
wegwijs maken (iemand wegwijs maken) mettre qqun au courant/au fait de 05CA
wegzetten ranger, mettre de côté 05Gram
weide(n), de prairie, la 510-31
weigeren (h. geweigerd) refuser 510-34
weinig peu (de) 510-12
weknemer(s), de employé, l' - travailleur, le 05Dial
wel bien, eh bien 510-11
welbekend(e) bien connu 510-20
weldra bientôt 510-29
welgemeend sincère 10CL
welk(e) (le)quel, (la)quelle, (les)quel(le)s 510- 11
welkom bienvenu(e) 10CA
welkom heten (heette - geheten) accueillir 09Dial
welkomstwoord(en), het mot de bienvenue, le 10CA
wellicht (formeel => misschien) peut- être 07CL
wennen s'habituer, s'y faire 02CL
wensen souhaiter 510-19
werk, het travail, le 510-08
werkaanbieding(en), de offre d'emploi, l' 06Dial
werkdag(en), de jour ouvrable, le - journée de travail, la 510-26
werkelijk vrai(ment), réel(lement) 510-31
werkelijkheid, de réalité, la 510-32
werker, de travailleur assidu, le 510-34
werkgever(s), de employeur, l' 01CL
werkmateriaal, het outils de travail, les 06Tél
werkmethode(n), de façon de travailler, la 09Dial
werknemer(s), de employé, l' - salarié, le 01CL
werkomstandigheid (-heden), de condition de travail, la 05Tél
werkplaats(en), de lieu de travail, le 05Tél
werkritme, het rythme de travail, le 510-26
werksfeer, de climat de travail, le - ambiance de travail, l' 05Dial
werkstuk(ken), het travail écrit, le 05CL
werktijden, de heures de travail, les 03Tél
werkuren, de heures de travail, les 06CL
werkwoord(en), het verbe, le 03Gram
werpen (wierp - h. geworpen) lancer, jeter 510- 33
wervingsafdeling, de service de recrutement, le 05CL
westen, het ouest, l' 510-23
wet, de loi, la 510-32
weten savoir 510-18
wie ? qui ? 510-03
wiens (peu usité) (= van wie) dont (pronom relatif avec antécédent singulier relatif à une personne de sexe masculin) 06CL
wier (peu usité) (= van wie) dont (pronom relatif avec antécédent pluriel relatif à des personnes, ou singulier relatif à une personne de sexe féminin) 10CL
wil, de volonté, la 10Voc
willen vouloir 510-11
wilskracht, de volonté, la 10Dial
Wilt u? Voulez-vous? 510-03
winkel, de magasin, le 510-11
winkelier, de boutiquier, le 510-16
winnaar(s), de - winnares(sen), de gagnant, le - gagnante, la 07Tél
winst, de bénéfice, le - gain, le 09CA
winter, de hiver, l' 510-20
wisselen échanger 04CL
wissen effacer 01Op
wit blanc 510-20
woensdag mercredi 510-17
wol, de laine, la 510-36
wolk, de nuage, le 510-24
wollen (invariable) en laine 510-36
wonen habiter 510-04
woonkamer(s), de living, de 510-36
woordenboek(en), het dictionnaire, le 10Gram
woordenschat, de vocabulaire, le 01Op
woordgroep(en), de groupe de mots, le 02Gram
worden (werd - geworden) devenir (ou auxiliaire du passif) 510-16
wordt vervolgd à suivre 510-31
wou, ik voudrais, je 510-13

[RETOUR AU DEBUT]

ABCDEFGHIJKLMNOPRSTUVWZ


zaak, de (zaken doen) affaire, l' (faire des affaires) 510- 20
zaken doen (deed - gedaan) faire des affaires 08CA
zakenreis (-reizen), de (op zakenreis) voyage d'affaires, le (en voyage d'affaires) 03Dial
zakgeld, het argent de poche, l' 06Voc
zanger(s), de chanteur, le 01Voc
zaterdag samedi 510-17
zaterdagavond, de samedi soir, le 02Dial
ze elle 510-08
ze werkt elle travaille 510-01
zee(ën), de mer, la 510-23
zeeprest(en), de reste de savon, le 07CA
zeer très 510-13
Zeg hem wat u wilt ! Dites-lui ce que vous voulez ! 510-07
zeggen (zei/zeiden - gezegd) dire 510-28
zeker certain(ement) 510-13
zeker (niet) certainement (pas) 510-11
zelf même (moi-même, …) 510-10
zelfs même 510-23
zenuwachtig(e) nerveux 03CL
zes six 510-06
zesde sixième 510-06
zetten placer, mettre 02Gram
zich (iets) herinneren se souvenir (de qqch) 03Gram
zich aankleden (h. aangekleed) s'habiller 510- 35
zich aansluiten bij (sloot zich aan - heeft zich aangesloten) se joindre à, s'affilier à 04CL
zich afvragen (vroeg zich af - heeft zich afgevraagd) se demander 07Gram
zich begeven naar (begaf zich - heeft zich begeven) se rendre à (vers) 09Com
zich beklagen over se plaindre de 07Gram
zich bevinden (bevond zich - heeft zich bevonden) se trouver 05Dial
zich gedragen (gedroeg zich - heeft zich gedragen) se comporter 08Tél
zich haasten se hâter, se dépêcher 01Gram
zich herinneren se rappeler 510-26
zich houden aan (hield zich - heeft zich gehouden) respecter, se tenir à 02CA
zich inspannen (spande zich in - heeft zich ingespannen) s'efforcer de, faire un effort 02Gram
zich kleden s'habiller 06Tél
zich lekker voelen se sentir bien 04Tél
zich ontspannen (ontspande zich - heeft zich ontspannen) se détendre 02Gram
zich over iets zorgen maken se faire des soucis au sujet de qqch 510-32
zich richten tot s'adresser à 06CL
zich scheren (schoor zich - heeft zich geschoren) se raser 510-27
zich thuis voelen se sentir chez soi 02Gram
zich toeleggen op se consacrer à 06Dial
zich uiten se manifester, s'exprimer 04Tél
zich verantwoordelijk voelen voor se sentir responsable de 04Tél
zich verdiepen in iets approfondir quelque chose 10Tél
zich vergissen se tromper 510-35
zich verontschuldigen s'excuser 05Com
zich voelen se sentir 510-28
zich voorbereiden op se préparer à 06Tél
zich wassen se laver 510-27
ziek(e) malade 510-35
zieke, de malade, le-la 510-16
ziekenhuis (-huizen), het hôpital, l' 05Gram
ziekte(n/s), de maladie, la 510-35
ziekteverlof, het congé de maladie, le 04Tél
zien voir 510-17
zijn être (verbe) 510-02
zijn son, sa, ses (pour un possesseur masculin) 510- 02
zijn leven lang sa vie durant (toute sa vie) 510- 32
zijn uiterste best doen (deed - gedaan) faire de son mieux 08CA
zin hebben (dat heeft geen zin) (had - gehad) avoir du sens 03Voc
zin hebben om … te avoir envie de … 02Gram
zin krijgen in (iets) avoir envie de qqch 510- 28
zin krijgen om (iets te doen) avoir envie de (faire qqch) 510-28
zin(nen), de phrase, la 510-10
zin, de (het naar zijn zin hebben) goût, le (se plaire) 05Dial
zinken (zonk - gezonken) sombrer 510-35
zitplaats(en), de place (assise), la - siège, le 01CA
zitten - zat - gezeten être assis, séjourner 510- 16
zitten (dat zie ik niet zitten) être assis (ça ne me dit rien, ça ne me plaît pas) 06Tél
zo ainsi, de cette manière 510-31
zo'n un(e) tel(le) 510-22
zo'n leven telle vie, une 510-16
zodat de sorte que, si bien que 04CA
zodra dès que 07Dial
zoeken (zocht - gezocht) chercher 510-29
zogenaamd dit(e)(s), soit-disant 07CL
zojuist tout à l'heure, à l'instant 05Com
zolang aussi longtemps que 07Gram
zolder(s), de grenier, le 02Com
zomer, de été, l' 08CA
zomer, in de en été 510-20
zomervakantie, de vacances d'été, les 03Gram
zon, de soleil, le 510-23
zondag dimanche 510-17
zonder sans 510-13
zonder (voorraad) sans (stock) 08Voc
zonnetje, het (iemand in het zonnetje zetten) petit soleil, le (fêter quelqu'un) 09CL
zoon, de fils, le 510-03
zorg(en), de souci, le 510-32
zorgen voor s'occuper de 06Tél
zoveel tant, autant 510-22
zover aussi loin 09Com
zuiden, het sud, le - midi, le 510-23
Zuiderzee, de pas de nom français 510-31
Zuiderzeevereniging, de Association qui s'occupe du Zuiderzee, l' 510-31
Zuidstation, het gare du Midi, la 510-17
zuster, de soeur, la 510-14
zwaar(zwaarder) lourd (plus lourd) 510-29
zwart noir 510-20
zwembad(en), het piscine, la 08Gram
Zwitserland Suisse 510-22

[RETOUR AU DEBUT]